Skip to main content

nr3 • 2005 • Hel en oordeel in de gereformeerde theologie vandaag

januari 2005 (19e jaargang nr. 3)

   

Hel en oordeel in de gereformeerde theologie     vandaag
     Dr. A.H. van Veluw
 

In dit artikel verkennen we een aantal systematisch-theologische vragen     met betrekking tot de problematiek van hel en oordeel verkennen. Het zal     meer het stellen van vragen zijn, dan het geven van antwoorden. In de     eerste plaats is de problematiek daar te complex voor en in de tweede     plaats dit artikel te kort. Wel hoop ik een pad te kunnen hakken door     het oerwoud van vragen, om zo een richting te kunnen wijzen waar naar     antwoorden gezocht kan worden.

   

Wordt er nog wel over de hel en het oordeel gepreekt? Mijn indruk is     dat in veel orthodoxe kerken en gemeenten de woorden nog wel gebezigd     worden, maar dat de zaak niet meer existentieel aan de orde komt. In andere     kerken is er vanuit missionaire overwegingen weer vaak angst om het over     het verloren gaan te hebben, omdat dat teveel zou afstoten. Laat ik echter     geen oordeel geven over anderen, maar het bij mezelf houden. Over het     laatste oordeel preekte ik onlangs nog naar aanleiding van 2 Corinthiërs     5:10 met als thema ‘Voor de rechterstoel van Christus verschijnen’     en over laatste oordeel én hel naar aanleiding van Openbaring 20:11-15.    

   

Hel en oordeel in de preek

     De dienst over het voor de rechterstoel van Christus verschijnen was tevens     een doopdienst. Ik ben de preek begonnen met de mooiste tekst uit de Bijbel     te citeren: ‘Want alzo lief had God de wereld...’ (Joh. 3:16).     Daarbij liet ik met opzet de woorden ‘niet verloren ga, maar’,     weg. ‘Dominee, u liet een stukje weg’, zo voerde ik een gemeentelid     sprekend in. ‘Ja, dat deed ik om daar eens de aandacht voor te vragen.     Verloren gaan is volgens de Bijbel blijkbaar ook een optie. Niet om u     bang te maken, maar om eerlijk tegen u te zijn’. De preek was ernstig     – ‘we worden geoordeeld’ - maar liep uit in evangelieverkondiging:     ‘het is wel de rechterstoel van Christus waarvoor we verschijnen.     De Rechter zelf draagt de straf’.
     De week daarna was er een preekbespreking. Een jonge man was tot tranen     toe geroerd en wilde graag dat als zíjn kind gedoopt zou worden     het ook zo’n dienst zou zijn. Een ouder iemand daarentegen was het     er helemaal niet mee eens dat ik in een doopdienst zo’n scherp onderwerp     had gekozen: ‘Dat drijft de mensen de kerk uit!’ Wat mij weer     opviel was dat jonge mensen minder moeite hebben met preken over hel en     oordeel dan ouderen. Wordt de tijd weer rijp voor meer oordeelspreken?

   

Hel en oordeel in de catechese

     Op de catechisaties hielden we ons vorig seizoen ook bezig met de laatste     dingen. Een onderwerp waarvan ik dacht: landt dat wel?, maar waar jongeren     toch erg in geïnteresseerd bleken. Een les ging over de vraag wat     mensen zoal boven overlijdensadvertenties zetten. We vroegen ons af wat     wij daar zouden schrijven. De volgende les bespraken we een enquête     die de catechisanten hadden ingevuld over sterven en begraven worden.     Hoe zou jij het willen? Weer een volgende keer ging het over de vraag     hoe de wereld zal vergaan. Ook daar blijken jongeren mee bezig te zijn.     Films als ‘Armageddon’ en ‘Deep Impact’ gaan daarover.     We keken naar een stukje film en spraken daarover. Ten slotte zijn we     een aantal keren bezig geweest met vier visioenen uit het boek Openbaring.     De catechisanten hebben die visioenen, na nauwgezet in verschillende vertalingen     de tekst te hebben gelezen, geschilderd. Daarna heb ik er vier preken     over gehouden, waarbij de catechisanten meer dan gewoon aanwezig waren.     De kerkenraad was zo enthousiast dat men vroeg of niet een boekje kon     maken van de vier preken met de vier schilderijen. De catechisanten kregen     het gratis, andere gemeenteleden konden het kopen.
     Praten over het laatste oordeel bleek nauw aan te sluiten bij het gevoel     van rechtvaardigheid onder jongeren. Dus meer oordeel ook in de catechese?     Maar wat voor systematisch-theologische vragen roept dit op?

   

Door Jezus teniet gedaan

     Veel moderne theologen zullen de realiteit van de hel naar het rijk der     mythen verwijzen. Maar ook theologen die de Bijbel als het ‘loodrecht     van boven gekomen Woord van God’ beschouwen, komen vaak uit bij     een heilsuniversalisme. De hel als eeuwige straf is niet te rijmen met     de volmaakte goedheid van God. God wil dat iedereen zalig wordt. (Ook     van oorsprong orthodoxe predikanten zoals J. Bonda en A.G. Honig gingen     om.) Het heil van Christus reikt tot iedereen. In de kruisdood van Christus     heeft God het oordeel over de wereld gedragen. ‘Hij is een verzoening     voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele     wereld’ (1 Joh. 2:2). Iedereen is daar dus in betrokken. Het laatste     oordeel is dan niet een afrekening voor wat iedereen gedaan heeft, maar     een laatste scheiding tussen goed en kwaad. Daar wordt het onkruid van     de tarwe gescheiden, waarbij het onkruid de slechte daden zijn en de tarwe     de door Christus verloste mensen. Alle mensen. Want een mens valt niet     met zijn daden samen. ‘Maar indien iemands werk verbrandt, zal hij     schade lijden, maar hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen’     (1 Kor. 3:15). In Christus zijn wij allen vergeven. (Zie voor dergelijke     standpunten veruit de meeste bijdragen van de bundel: Nico T. Bakker,     Wouter Klouwen e.a., Het oordeel, Baarn 2003. De bijdrage van G. van Ek     vormt daarop een uitzondering.)
     Maar als we het laatste oordeel zo opvatten, maakt het niets meer uit     wat we doen. Waar is dan de geschiedenis nog voor nodig? Dan kunnen we     ons afvragen of de mens nog wel verantwoordelijk is voor zijn daden en     of hij nog wel de keus heeft om nee te zeggen tegen God. Is de mens dan     eigenlijk nog wel vrij? Is hij nog wel een persoon?

   

Geen heilsuniversalisme

     Er zijn in de Bijbel vele passages te noemen waar gesproken wordt over     het heil voor allen. Het zijn er meer dan wij misschien denken. Ook G.     van Ek laat in bovengenoemde bundel zien dat we niet om een heilsuniversalistische     lijn in de Bijbel heen kunnen. Hij toont aan dat Van Genderen dit ten     onrechte wegpoetst. Toch is er in de Schrift ook die andere lijn. Er worden     ons twee wegen geleerd. God heeft de wereld lief en zendt zijn Zoon, opdat     wij niet verloren gaan. Verloren gaan is een optie. Daar komt nog bij,     dat juist een God van liefde ook rechtvaardig is. Zou Hij alles wat er     in deze wereld geschiedt dan maar door de vingers moeten zien? Hebben     de beulen dan toch het laatste woord? Ieder zal naar zijn werken geoordeeld     worden. Dat is toch ook een lijn in de Schriften? Gods gerechtigheid is     onderdeel van zijn barmhartigheid. God kan alleen maar echt de Barmhartige     zijn als Hij ook de Rechtvaardige is en de daders van misse daden straft     omwille van het recht van de slachtoffers. God is toch een God die het     recht der armen, der verdrukten gelden doet (Ps. 146:5)? Het laatste oordeel     zegt ons daarom dat God onze daden volstrekt serieus neemt. In het Barthiaanse     heilsuniversalisme wordt de geschiedenis te veel gebagatelliseerd.

   

Groot probleem

     Overigens doemt hier wel een enorm probleem op. Hoe verhoudt zich het     kruis van Christus tot het laatste oordeel? Zijn de gelovigen door het     kruis van Christus al niet gerechtvaardigd? ‘Wie in Hem gelooft,     wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld’     (Joh. 3:18). Het lichaam van Christus is gebroken tot een volkomen verzoening     van al onze zonden. Onze goede werken (en onze slechte) doen er niet toe.     Toch kan hierbij de vraag gesteld worden of de Reformatie in haar afkeer     van de rooms-katholieke leer van de goede werken, als middel tot het verkrijgen     van heil, niet teveel naar de andere kant is doorgeslagen. Betekenisvol     is hierbij te weten dat de formulering ‘tot een volkomen verzoening     van al onze zonden’, het zogenaamde aanhangsel bij de uitdeling     van brood en wijn, niet uit de Bijbel komt, maar van Marten Micron stamt.     Hij was predikant van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen rond     1550. Zijn liturgische geschriften hebben veel invloed gehad in de Hervormde     kerk.
     Willen we geheel afzien van de betekenis van de goede werken, dan is de     Barthiaanse positie de meest consequent doorgetrokken protestantse lijn.     Christus is een volkomen verzoening en dus ook voldoening (straffende     vergelding) voor al onze zonden. Maar dan hoeven we niet nog eens gestraft     te worden in het laatste oordeel. Aan de andere kant druist dit echter     weer in tegen die Schriftgegevens waar duidelijk staat dat allen voor     de rechterstoel van Christus zullen verschijnen (2 Kor. 5; Op. 20).
     De grote vraag is dus hoe het laatste oordeel zich verhoudt tot het oordeel     dat op Golgotha is voltrokken. Daar zit voor de gereformeerde theologie     een groot probleem. Of we volgen de Barthiaanse lijn of we veronderstellen     na de dood gradaties van (tijdelijke) straf. Op gradaties in straf wees     J. Flikweert in De Waarheidsvriend (18 november 2004, p. 702).

   

‘Een brugklas’?

     Als we niet de heilsuniversalistische lijn willen volgen, maar vast willen     houden aan een echt oordeel, moeten we dan niet een soort gereformeerde     purgatio-theologie ontwikkelen? C. van der Kooi heeft daar wel eens voor     gepleit. Met de in protestantse kringen in dit verband veel geciteerde     tekst uit Prediker 11 – ‘Waar de boom valt, daar blijft hij     liggen’ (vs. 3b) - kunnen we de rooms-katholieke vagevuurtheologie     niet serieus bestrijden. Deze tekst gaat echt niet over het lot van de     mens na zijn dood. Een van de belangrijkste redenen om een protestantse     purgatio-theologie te ontwikkelen, is dat we recht willen doen aan die     Schriftgegevens die ons melden dat iedereen naar zijn werken geoordeeld     zal worden. Impliceert dit niet dat we dan ook moeten denken aan tijdelijke     straffen? Straf (als straffende vergelding) is in de Bijbel altijd bedoeld     als een evenredige genoegdoening. Om de ongebreidelde bloedwraak (Kaïn,     Lamech) in te perken komt God zelf met het ius talionis, het evenredige     oog om oog. Ook de bijbeltekst dat een ieder geoordeeld zal worden naar     zijn werken, hetzij goed, hetzij kwaad (Pred. 12:14; 2 Kor. 5:10), spreekt     hiervan. Maar betekent dit niet automatisch dat elke straf die evenredig     (rechtvaardig) is altijd een tijdelijke, beperkte straf moet zijn, omdat     al onze zonden en overtredingen in het tijdelijke, beperkte leven gedaan     zijn (hij [zal] bestraft worden [zie voor deze vertaling: W. Bauer, Wörterbuch     z. N.T.], doch hij zelf zal gered worden; 1 Kor. 3:15b.)? Hier zouden     we weer tegenin kunnen brengen dat de Bijbel toch ook spreekt van een     eeuwige straf.

   

Eeuwige straf?

     De term eeuwige straf komt in de NBG-vertaling één keer     voor (Matt. 25:46). Ik denk dat we eerlijk moeten zijn door te zeggen     dat de teksten die suggereren dat er zoiets is als een eeuwige straf marginaal     zijn. In elk geval worden ze door de vele heilsuniversalistische teksten     getalsmatig verre overtroffen. Daar komt nog bij dat we ons beeld van     de hel te veel hebben laten inkleuren door de voorstellingen uit de Middeleeuwen.     We zijn daardoor opgezadeld met een aantal systematisch-theologische problemen.
     Het eerste probleem is de vraag naar de volmaakte goedheid van God. Is     het niet immoreel als God bijvoorbeeld een jongen, die zich inzet voor     ontwikkelingswerk in Afrika, goed probeert te leven maar niet in God gelooft     en op 28-jarige leeftijd overlijdt, voor die korte periode van 28 jaar     ‘zondig leven’ voor eeuwig laat pijnigen? Die straf staat     toch in geen verhouding tot de misdaad? Nu zullen sommigen daar tegenin     brengen dat de hel wel eeuwig is, maar niet een plaats van pijniging.     Het is een soort schaduwleven, zoals C.S. Lewis dat bijvoorbeeld beschrijft     in zijn boek De grote Scheiding. Het is wel leven, maar niet het echte     leven. Alles is grauw en schaduwachtig. Het is een leven zonder God. Er     is constant verlangen, constant wroeging (tandengeknars). Het is de voortzetting     van een ongelukkig, nihilistisch leven, zoals velen op aarde al leefden,     alleen nu zich bewust van het gemis van God. Geen pijniging, maar een     eeuwig van God verlaten zijn. Dat is het allerergste.
     De hel is dan de plaats waar God niet is. Dat geeft ook precies aan waar     het in het geloof om moet gaan. Het gaat er niet om in de hemel te komen     of alleen maar straks onze geliefden terug te zien. Het moet ons er in     het geloof om gaan bij God te willen zijn. Laten we in dit verband het     woord van Luther te harte nemen: ‘Ik zou liever met God in de hel     zijn dan zonder God in de hemel’. (Overigens zou dan de hemel een     hel zijn en de hel hemels.) Kortom: het moet ons gaan om de relatie met     God. Maar kan er straks, als God alles is in allen (1 Kor. 15:28) nog     wel een plek zijn waar God niet is?

   

Annihilatio

     In het boek Openbaring lezen we verschillende malen over de tweede dood.     Velen vatten dit zo op dat na het oordeel en de ondergane tijdelijke straffen,     de ongelovigen, met de dood en het dodenrijk, de duivel en de hel in de     poel des vuurs gegooid zullen worden, zodat ze daarin voor eeuwig zullen     worden vernietigd. Alles wat tegen God ingegaan is en ingaat zal er dan     niet meer zijn. Al het kwade is vernietigd. Dan pas kan God alles zijn     in allen. Dat kan niet als er nog ergens een plek is waar mensen gepijnigd     of in een schaduwleven zonder God voortleven. Ook Paulus bedoelt dat,     volgens deze theologen, als hij spreekt over het verderf. Als iets namelijk     verderft, dan verteert dat helemaal en houdt het uiteindelijk op te bestaan.     De bekende evangelical John Stott is ook een verdediger van deze leer     van de annihilatio. Deze leer geeft in elk geval antwoord op het probleem     van de immoraliteit van God en ze laat de mens zijn verantwoordelijkheid     voor zijn nee behouden. Als mensen uiteindelijk niet bij God willen zijn,     respecteert God die keuze. Hij vindt dat intens verdrietig, maar zal hen     daarvoor niet eeuwig pijnigen. Ze zullen, na een tijdelijke straf, de     tweede dood sterven en ophouden te bestaan. God neemt hierin dus ons persoon     zijn, anders gezegd ons nee kunnen zeggen, volstrekt serieus. Het vermogen     om nee te zeggen, is namelijk het belangrijkste kenmerk van een persoon.     Een bekende filosoof zei eens, dat hij blij was met de dag dat zijn dochtertje     voor het eerst nee tegen hem had gezegd. Nu was ze namelijk een persoon     geworden.
     Aan hen die toch vast willen houden aan het bestaan van een eeuwige hel,     zou nog gevraagd kunnen worden of hun visie inzake dit punt niet teveel     is beïnvloed door de Griekse these van de onsterfelijke ziel van     de mens. Heeft de aanname van het bestaan van de onsterfelijkheid van     de ziel (zoals bv. bij Plato) het christelijk denken over de hel niet     zo beïnvloed, dat wij in de christelijke theologie wel een eeuwige     hel moesten postuleren om de onsterfelijke zielen van de ongelovigen een     plaats te kunnen geven? Is deze these niet te veel in de Bijbel ingelezen?     In de Bijbel lezen we toch dat alleen God onsterfelijkheid heeft (1 Tim.     6:16)? De gelovigen ontvangen pas straks onsterfelijkheid (1 Kor. 15:53-54).     Op vele plaatsen lezen we juist over de sterfelijkheid van de ziel. (Hebr.     nefesj: ziel, geest, adem; Joz. 2:13; 10:32; Ri. 16:16; Ps. 22:30; Ez.     18:4; zie de Statenvertaling; in de andere vertalingen is dit wegvertaald.)     En waarom vertaalt de Statenvertaling in Numeri 6:6 nefesj ineens met     lichaam? Is dat omdat een dode ziel niet past in de geldende theologie     van de 17e eeuw? De Statenvertalers dragen hiermee een Grieks dualisme     de Schrift binnen, dat in elk geval aan het Oude Testament vreemd is.     Met andere woorden: als we meer de bijbelse, oudtestamentisch-joodse lijn     zouden hebben gevolgd, dan zou in de theologie het denken over de eeuwigheid     van de hel er wel eens heel anders uitgezien kunnen hebben.

   

Ten slotte
    

In de theologie en in de verkondiging moet de onmogelijke mogelijkheid     (onmogelijk gezien vanuit Gods liefde en genade, maar mogelijk gezien     vanuit ons nee kunnen zeggen) van de hel aan de orde komen, omdat God     de mens volstrekt serieus neemt. Als de mens niet in een bepaalde mate     vrij is (geweest), kan hij geen verantwoordelijkheid dragen, dan kunnen     we ook niet spreken van een persoon en dan kan een mens ook God niet liefhebben.     Dat persoon-zijn van ons neemt God volstrekt serieus.

   

Dat betekent dat mensen nee kunnen zeggen en ook nee kunnen blijven zeggen.     Daarom is de onmogelijke mogelijkheid van de hel, hoe we dat dan ook nader     moeten invullen, een realiteit, en zal deze in prediking, catechese en     theologie een plaats moeten hebben.

   

Dr. A.H. van Veluw is predikant van de Hervormde Gemeente te ˋs Gravenzande