nr4 • 2007 • Breng hem Mij hier
april 2007 (21e jaargang nr. 4)
Breng hem Mij hier
Ds. T. Poot
Volmacht en onmacht. Op deze twee woorden wil ik de nadruk leggen. Met nadruk zet ik het woord volmacht voorop. Want daarover gaat het in het evangelie. Over de volmacht van Jezus de Messias. Maar die volmacht openbaart zich, manifesteert zich midden in onze onmacht. Hier in dit bijbelgedeelte in de onmacht van de leerlingen. Maar die leerlingen staan in het evangelie voor de gemeente. Voor ons dus.
Het evangelieverhaal toont ons deze volmacht en deze onmacht in confrontatie met een mens, een knaap, in de greep van een boze macht. Als wij zo’n verhaal lezen, dan hebben we de diagnose natuurlijk onmiddellijk bij de hand. Die jongen leed duidelijk aan epilepsie. Of zoals de volksmond treffend zegt: aan vallende ziekte. En daarbij, zegt Marcus in het parallelverhaal, hij was ook nog doof en dus stom. Maar in die tijd werd ziekte, en zeker een ziekte als epilepsie, beleefd als de bezetting door een boze, onreine macht. Hij was maanziek, zegt Matteüs. Men geloofde dat van de maan kwade invloeden uitgingen op de mens. En daarom is het zo’n zegen van de Bewaker Israëls als er in Psalm 121 gezegd wordt, dat de pelgrims op hun tocht van de maan niets te duchten zullen hebben. ‘De maan doet niets ten kwade.’ Dat is een bijzondere zegen, want voor de maan moest je oppassen. Epileptische aanvallen, zo geloofde men, gingen op en neer met het wassen en krimpen van de maan. Daar zouden we lacherig over kunnen doen, maar de laatste tijd groeit het besef van ondefinieerbare en ongrijpbare invloeden op het lichamelijke welzijn van ons mensen. Er zit soms iets in de lucht, dat ons ziek maakt.
Onmacht van de discipelen
Hoe dan ook, die jongen was er slecht aan toe, schrijft Matteüs. En zijn vader - Lucas vermeldt dat die jongen zijn enige zoon was - zoekt voor zijn kind hulp bij Jezus. Hij had blijkbaar van Hem gehoord. Dat is voor ieder van ons de goede weg: met onze zieke mensen naar Jezus gaan. Omdat Jezus er niet is - Hij is, zo vertelt Marcus in het voorafgaande gedeelte, op de berg met drie van zijn leerlingen - komt de vader in eerste instantie terecht bij de discipelen van Jezus. Maar, zo moet hij later aan Jezus melden: ‘Ik heb mijn zoon bij hen gebracht, maar zij hebben hem niet kunnen genezen.’ Onmacht van de discipelen van Jezus in de confrontatie met de boze machten van deze wereld. En die discipelen, dat zijn wij, die in Jezus Christus geloven.
Onder aan de berg, in de vlakte, leeft - zoals dat zo karakteristiek in de oude vertalingen staat - de schare. De nieuwe vertaling heeft: mensenmassa. Nou ja. Schare, dat is zo’n prachtig woord. De schare, je ziet ze voor je: mannen, vrouwen, kinderen, sjofele mensen, well to do mensen, schriftgeleerden, boeren, vissers, handwerkslui. Velen van hen zijn er slecht aan toe. Ze zijn ziek. Of ze hebben verdriet. Of ze zijn eenzaam. Of ze voelen zich gestresst. Ze zitten vol angsten. Ze hebben zorgen, hun huwelijk dreigt op de klippen te lopen. Ze zijn ooit bedrogen. Ze leven in onmin met de kinderen. En de kinderen met hun vader en moeder. Met de buren. Ze zitten vol wrok. Ze zijn verslaafd aan het werk of aan de drank. Of in de ban van een heimelijke zonde. En temidden van al die mensen, de leerlingen van Jezus, de gemeente, wij. Wij zijn ook schare, jazeker. Alles wat die mensen daar hebben en missen, dat hebben en missen wij ook.
De onmacht van de gemeente
Maar niet voor niets heten wij leerlingen van Jezus Messias. En staat er in Matteüs 10 niet: Hij heeft de leerlingen macht gegeven om onreine geesten uit te drijven en om alle ziekte en kwaal onder het volk te genezen? Misschien verwacht de schare wel iets van ons. Want wij pretenderen dat wij een woord voor de wereld hebben. Een woord van heil, een woord van redding, en van leven. En dan moet die vader zeggen: zij hebben niet gekund. En later zeggen de discipelen het zelf tegen Jezus: wij hebben niet gekund.
Als ik nu even persoonlijk mag worden: wat heb ik in al die jaren dat ik predikant ben daaraan geleden. Aan de onmacht van de gemeente, van de kerk. Ook van mijzelf. Om te helen. Om te verzoenen waar breuken waren. Om te troosten in diep verdriet. Om te bevrijden. Om een bron van hoop en inspiratie te zijn temidden van de schare. Een verhaal van onmacht en nederlagen. Daar heb niet alleen ik aan geleden, u wellicht ook, aan dat niet kunnen. Aan onze machteloosheid ten opzichte van al die ellende in de wereld. Aan onze onmacht. Wij hebben het vaak zo moeilijk met God. Maar weet u wel dat Jezus het ook moeilijk heeft met ons? Hoor Hem zuchten. Met woorden uit de Schrift, die zijn vader heeft gesproken over zijn volk Israël, ‘O ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen.’ Dat mag wel een wonder heten. Dat Hij nog bij ons is. Dat Hij ons nog verdraagt.
Jezus daalt af naar de schare
Er is een schilderij van dit bijbelgedeelte van de beroemde Italiaanse schilder Rafaël. Boven in het schilderij: Jezus op de berg, met Mozes en Elia, in hemels licht. En onder in het schilderij: de vlakte met de schare. Die vader met zijn zieke zoon en de onmachtige discipelen in het halfduister. Twee werelden - op het schilderij blijvend gescheiden. Weet u wat nu het evangelie is? Dat die twee werelden met elkaar verbonden worden! Nee, niet dat wij uit onze duistere vlakte naar boven moeten klimmen. Nee, dat Jezus van de berg afdaalt en zich begeeft te midden van de schare. Het evangelie is niet dat wij naar God opklimmen, maar dat Jezus afdaalt en in onze diepte zijn heil uitdeelt, zich ontfermt.
Breng hem hier! Dat is de opdracht aan de leerlingen, aan de gemeente. Wij denken er vandaag de dag weer opnieuw over na wat de roeping van de kerk is in onze samenleving. De kernroeping van de gemeente, van de kerk, van alle vaders en moeders, van ons is: breng de mensen, breng de zieke mensen, de mensen in de greep van boze machten, breng ze bij Mij! Is dat niet een geweldige pretentie? Om dát te zeggen? Bij Mij moet je zijn. Ja, dat is het. Maar Hij mag het zeggen. Hij heeft volmacht ontvangen van zijn vader om de Heiland van deze wereld te zijn. Zie Hem daar staan, te midden van de schare, in confrontatie met al die boze machten, die het leven van mensen verzieken. Hij komt van de berg. Uit het licht van God. En daar is tot Hem gezegd, ‘Deze is Mijn Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb. ‘Hoort Hem.’ Wat betekent dat? Dat Hij voortgaat tot in de Godverlatenheid van het kruis. Dat Hij de uitgang te Jeruzalem volbrengt, waarover Mozes en Elia met Hem op de berg gesproken hebben. Over de exodus. Dat is zijn weg door de diepte van het kruis heen naar Pasen, naar de opstanding. Dát betekent het dat Jezus de Zoon is. En op die weg, die de weg van de levende en de gekruisigde is, ontmoet Hij ons in onze nood. En omdat Hij die weg gegaan is, die Messiaanse weg naar de Schriften, daarom heeft Hij volmacht. En daarom kan en wil en zal Hij ons helen. In onze nood.
Breng hem Mij hier! Want bij Mij is troost in verdriet. En kracht in zwakheid. En vergeving als de zonde je benauwt. Bij Mij is verzoening en heling van breuken. Bij Mij is vernieuwing, als je aan de grond zit. Bij Mij is blijdschap en nieuw leven. En hoop. En inspiratie. Ook genezing? Ja, ook genezing! Beter worden van je kwaal? Of dat je kwaal een vruchtbare plaats in je leven krijgt. Dat je met de doorn in je vlees, die er niet uitging, kunt leven uit de genade van God die genoeg is. Tot op de dag waarop niemand meer zal zeggen: ik ben ziek. De volmacht van Jezus om te helen en te vergeven. Hij balsemt de wonden, hij heelt alle smart. Dat gebeurt! Dat is de realiteit van het Koninkrijk der hemelen in ons midden. En als je dat ziet gebeuren, als je dat mag ondervinden, dán ga je leven van verwondering!
Waarom wij niet?
Volmacht en onmacht. Blijft ten slotte de pijnlijke vraag van de discipelen: Waarom wij niet? Er zijn plekken, ook in Nederland waar men zegt: wij wel. Breng hem bij ons in Leiderdorp, of in Drachten, of bij Maasbach. Het ritselt daar van de overwinningsverhalen. Waarom wij niet? Vanwege uw klein geloof, zegt Jezus. Geloven wij te weinig? Hebben wij te weinig vertrouwen in God? Te weinig verwachting? Hoe het u vergaat, weet ik niet, maar ik voel mij vaak zoals de vader van die epileptische jongen, van wie Marcus in het parallelle verhaal verder vertelt. ‘Heer, ik geloof’, riep hij, ‘kom mijn ongeloof te hulp’. Let op, hij riep niet: kom mijn geloof te hulp. Laat me een beetje sterker geloven, alstublieft. Nee, hij riep: kom mijn ongeloof te hulp. Zodra die vader zijn geloof in handen nam en het wilde hanteren, verbrokkelde het tot ongeloof. Dat hebben velen van ons in deze laatste tijden ervaren. Hoe we, in ons pogen te geloven, het materiaal van ons geloof dat wij van huis uit mee hadden gekregen, zagen verbrokkelen.
Heer, kom mijn ongeloof te hulp. Het moet van U, het moet van de andere kant komen!
Welnu, het komt van de andere kant! Het komt van Hem! Breng hem Mij hier! Als dat ons geloof mag zijn, het Hem helemaal in handen geven, dan gebeuren er wonderen, gemeente. Door zijn volmacht in onze onmacht.
Ds. T. Poot is emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland en medewerker van Kontekstueel