nr4 • 2007 • ‘Want onze God is een verterend vuur’
april 2007 (21e jaargang nr. 4)
‘Want onze God is een verterend vuur’
Het bijbelse godsbeeld van Oud naar Nieuw
Prof.dr. H.G.L. Peels
‘Want onze God is een verterend vuur’. Vraag een gemiddeld kerklid waar deze tekst vandaan komt en men wijst waarschijnlijk naar het Oude Testament. Wie iets bijbelvaster is, weet echter dat deze woorden uit Deuteronomium 4 ook in Hebreeën 12 voorkomen en zelfs krachtig onderstreept worden. Daarmee raken we aan de kern van mijn bijdrage. Nu heeft C.S. Lewis ooit gezegd: Op de bodem van de hel liggen de mensen die meer geïnteresseerd waren in hun eigen denkbeelden over God dan in God zelf - hij dacht daarbij vooral aan theologen.
Die kant moet het zeker niet op, en daarom wil ik met u eerst luisteren naar het gedicht ‘Ontferm u onzer’ van de journalist-dichter Jacques Lelsz:
Wij weten, God, aangaande U
zowel van hoed als rand.
Gij, wonend in de hemel, werd
in Jezus ons verwant.
O stelligheid waarmee wij sinds
te dikwijls van U spreken.
En merken soms niet eens dat Gij
in stilte zijt geweken.
Bescheiden en betrokken
Over God moeten we maar niet te snel of te verzekerd spreken. Over wat Hij wel of wie Hij niet is. Dat leren we in de Bijbel overigens ook al spoedig af, want hoog is de hemel boven ons denken en ons ervaren. Als God zich voor het eerst met zijn meest eigen Naam laat kennen, heeft Mozes al lang het schoeisel van zijn voeten gedaan, want de plaats waarop hij staat is heilig. Het mysterie van het tetragrammaton YHWH wijst behalve naar Gods trouwe nabijheid ook heen naar zijn soevereine verborgenheid. Nooit zal de mens Hem wezenlijk kunnen bevatten. Ook niet als in Christus Jezus het beeld van God voor onze ogen wordt scherp gesteld. Deus semper maior, en het mooiste refrein van de eerbiedige lofzang is het trishagion. Hiermee zijn wat mij betreft de geestelijke coördinaten van het spreken over het beeld van God aangereikt: bescheidenheid en betrokkenheid.
De theologische coördinaten van het spreken over het beeld van God zoek ik te ontlenen aan de Bijbel zelf. Hoewel in het theologisch bedrijf de categorieën van menselijke ervaring en rede een grote plaats hebben, ligt in het spreken over wie God is mijns inziens het primaat bij het eigen getuigenis van Oud en Nieuw Testament over God, dat wij gereflecteerd ‘nacherzählen’ (G. von Rad). Voor dit getuigenis mogen wij het woord ‘openbaring’ gebruiken. In aansluiting bij het belijden van de kerk der eeuwen en de zelfpresentatie van de Bijbel horen we in het woord van profeten, evangelisten en apostelen het Woord van God, waarmee Hij zichzelf aan ons bekendmaakt. En dát is voor mij richtinggevend en beslissend, bij het ontwaren van de contouren van het beeld van God. Deze positie wordt soms wel afgedaan als het zich vastklampen aan de strohalm van het openbaringspositivisme, of negatiever nog, als een vorm van christelijke arrogantie die slechts het eigen gelijk bevestigt. Toch meen ik dat het beroep op de Bijbel als bron en norm van ons spreken over God een eerlijke discussie ook met andersdenkenden niet onmogelijk maakt, maar juist kan stimuleren.
Het beeld van God in kerk en samenleving
Onmiskenbaar doen zich in de afgelopen halve eeuw ingrijpende veranderingen voor in het denken over God. A. Houtepen spreekt op dit punt van een ‘metamorfose’, die hij met zijn pleidooi voor een nog verdergaande, radicale ontmilitarisering van het godsbeeld krachtig wil bevorderen. G. van den Brink constateert een gestage depersonalisering en humanisering in het denken over God. Nog bredere lijnen trekt G. de Kruijf met zijn verwijzing naar het rationaliserings- en ethiseringsproces van de christelijke godsleer, zoals zich dat in de westerse theologiegeschiedenis vanaf Kant heeft voltrokken. Theologisch wint in de 20e eeuw de visie van de 19e eeuwse theoloog A. Ritschl steeds meer veld, die de notie van de toorn uit het godsbeeld poogt te elimineren. De combinatie God en geweld roept bij theologen vandaag gêne en weerstand op.
Niet alleen bij theologen. Op het grondvlak van kerk en samenleving gaan de ontwikkelingen snel. Oordeel, straf, gericht, geweld, toorn in God: dit soort woorden slijt uit, slijt weg. Het godsbeeld is generaal gesproken allang van kleur verschoten, is milder, zachter en lichter geworden. Op alle niveaus lijkt een heteronome godsbeleving op haar retour te zijn. De oorzaken zijn legio. De demonische geweldexplosies, al dan niet religieus gesanctioneerd, in de vorige eeuw die wel de bloedigste uit de geschiedenis wordt genoemd. Het groeiende besef van de enorme anonimiteit en massaliteit van het lijden op aarde. Het opengaan en wegvallen van de grenzen wereldwijd, de relativerende kennismaking met een pluraliteit aan religie, geflankeerd door de roep om tolerantie en anti-exclusief denken. Maar ook culturele ontwikkelingen dichtbij: de mondige mens die zelfstandig kiest en individueel werkt aan zijn vrije zelfontplooiing, het accent op positieve emoties en beleving, en een welvaartsideaal van ruim genieten met uitsluiting van storende factoren. De idee van een God die ter verantwoording roept, toornt en straffen kan, is een storende factor par excellence. Zou God niet de veilige vluchtheuvel moeten zijn in een wereld vol geweld?
Het is volstrekt begrijpelijk dat in recente tijd met grote kracht de kritische vraag naar de eigen bronnen van religiositeit opnieuw gesteld wordt, en dat de vinger dan met name naar het Oude Testament gaat, dat boek vol van menselijk en goddelijk geweld. Hoe hebben we het ooit zo onbekommerd kunnen lezen, hoe kúnnen we het ooit nog met een goed geweten lezen?
Het Oude Testament tweesporig?
Niemand ontkomt aan de indruk dat er verschuivingen zijn in het bijbelse spreken over God. Van welke aard zijn die verschuivingen? A. Houtepen, voortbordurend op het gedachtegoed van G.J. Heering, is van mening dat het Nieuwe Testament die lezing van het Oude Testament aanmoedigt die daarin een geleidelijke vermindering van onrecht en geweld als de eigenlijke magnalia Dei ontdekt. Het epos van strijd, uitverkiezing en macht - dat in het Oude Testament zeker aanwezig is - wordt zodanig omrankt door de klacht van de slachtoffers en de toenemende kritiek van profeten en wijzen, dat de ‘oorlogen des Heren’ plaatsmaken voor de vrede des Heren. Het optreden van Jezus en de zijnen wijst in déze richting. Meer nog: ‘In Christus zijn een aantal Godsvoorstellingen definitief achterhaald als inadequaat, zoals er ook al in Israël een geleidelijke uitzuivering van het Godsbegrip heeft plaatsgevonden’. Volgens de Schriften wordt God geleidelijk aan ontdekt als degene die uit is op vermindering van onrecht en geweld. Zo bevat de Bijbel twee lijnen, maar Jezus’ prediking van liefde en geweldloosheid wordt het kritisch hermeneutisch instrument om de bijbelse boodschap en in het bijzonder het bijbelse godsbeeld te ontmilitariseren.
Een geleidelijke uitzuivering van het godsbegrip in het Oude Testament: die gedachte komen we mutatis mutandis ook wel tegen bij oudtestamentici. Een voorbeeld. Volgens de Duitse geleerde N. Lohfink ontwikkelt het oudtestamentische Godsvolk zich tot een ‘Kontrastgesellschaft’ levend in een Umwelt vol geweld en strijd. In de loop der tijd zijn drie aspecten te onderscheiden (in zijn eigen termen): ‘Teilhabe an der Gewalt’, ‘Entlarvung der Gewalt’ en ‘Verheissung von Gewaltfreiheit für die Gesellschaft der Zukunft’. Het godsbeeld verandert navenant. Terwijl de (pre-)exilische Deuteronomist nog krijgszuchtige teksten produceert, ademen de postexilische Priestercodex en Kronieken de vrede - hoewel in de Pentateuch de verschillende lijnen naast elkaar blijven staan. Al met al is duidelijk dat noties van geweld en vergelding in het oudtestamentische godsbeeld te beschouwen zijn als menselijke projecties uit achterhaalde ontwikkelingsfasen.
Een eerste reactie
Nu zijn deze posities uiteraard niet onweersproken gebleven. In hoeverre is de wens de vader van de gedachte, bij het traceren van een geleidelijke vermindering van geweld in het Oude Testament, of van een ‘tweesporenbeleid’? Verschillende zaken dienen we ons op dit punt te realiseren. Ten eerste is het niet meer dan vanzelfsprekend dat de ingrijpende socio-politieke veranderingen in Israëls geschiedenis gevolgen hebben voor de inhoud en toonzetting van de teksten. Dat oorlog en geweld in pre-exilische teksten prominenter aanwezig zijn dan in postexilische teksten, hangt direct samen met het feit dat in 586 een einde kwam aan de staat van Israël. In de eeuwen daarvoor hadden vorst en volk te strijden tegen de agressie en oppressie van de Assyrische en later de Babylonische wereldmacht. Na de ballingschap leidt Juda een tamelijk rustig bestaan in het Perzische wereldrijk, beschermd door de tolerantiepolitiek van de Achaemeniden. Dat de taal en thematiek van postexilische teksten minder gewelddadig is, duidt niet per se op een veranderd godsbeeld. Vervolgens vormt het voor de besproken hypothesen een lastig probleem, dat terdege óók in postexilische teksten wel sprake is van geweld, menselijk en vooral goddelijk. Daarbij is niet alleen te denken aan het zogenaamde Kronistische Geschiedswerk, maar ook aan profetische teksten (Joël, Trito-Jesaja, Zacharia, Maleachi) en met name aan de apocalyptiek. Hoewel teksten evident de kleuren en sporen van hun ontstaanstijd dragen, kan ten derde gesteld worden dat er een opmerkelijke consistentie is in het oudtestamentische spreken over Gods toorn, Gods wraak of Gods gericht. Nergens leidt een ‘vriendelijker’ godsbeeld tot kritiek op het goddelijk geweld in eerdere of andere tekstverbanden. De taal en voorstellingen van een God die met geweld kan ingrijpen, komen we vervolgens ook in het Nieuwe Testament tegen, door geen evangelist of apostel uitgefilterd.
De visie van S. Janse
Nu wordt dit laatste door S. Janse in zijn recente publicatie De tegenstem van Jezus ook volmondig erkend. Een radicaal ontmilitariseringsprogram van het bijbelse godsbeeld is aan hem niet besteed, omdat de God van de Bijbel volgens hem ook zínvol geweld kan toepassen. Toch is er een verschuiving op het punt van geweld bij de overgang van Oud naar Nieuw Testament, en wel in dubbele zin. Het geweld wordt bij de mens weggehaald en bij God neergelegd, en het wordt almeer aan het heden onttrokken en op de toekomst geprojecteerd. Aansluitend bij een trend naar humanisering in het toenmalige Jodendom, predikt en praktiseert Jezus radicaal de geweldloosheid. Hoewel Hij daarmee ook lijnen die in het Oude Testament zelf al aanwezig waren doortrekt, betekent Jezus’ woord au fond een ‘tegenstem’ ten opzichte van het Oude Testament. Dit brengt ons tot een kritisch herlezen van het Oude Testament, waarbij we dienen te onderscheiden tussen het openbaringswoord van God en de projectie van klein menselijke denkbeelden op God.
Het totaalverhaal van de Bijbel
Inderdaad zijn verschillen en verschuivingen in het godsbeeld van Oud naar Nieuw. Het Nieuwe Testament bevat geen oproep tot de oorlog maar tot een geestelijke strijd, en een totaliserend liefdesgebod. De vergelding in Gods wraakgericht vindt in de toekomst plaats, niet heden. Hoe hebben we deze verschuiving: te interpreteren: als een product van voortschrijdend inzicht in de humaniteit, een correctieve koerswijziging in het godsbeeld? Mijns inziens geeft het Nieuwe Testament hiertoe geen aanleiding. Natuurlijk zullen we ook allerlei cultuurhistorische factoren moeten verdisconteren, maar met name dan worden deze veranderingen zinvol verstaan, wanneer we ze plaatsen in de voorwaartse beweging die de Schriften eigen is. Terecht heeft de oudtestamenticus Th.C. Vriezen gesteld dat het Oude en Nieuwe Testament één reële kern hebben in het eschatologisch perspectief. We lezen de Bijbel niet alleen historisch maar ook heilshistorisch. Met de term ‘heilshistorie’ bedoel ik niet een dogmatisch stramien aan de Bijbel op te leggen dat interne spanningen en verschillen wegpoetst, maar integendeel de grondstructuur van Oud en Nieuw Testament van protologie naar eschatologie te verdisconteren. De Bijbel is niet een willekeurige bundel losse religieuze geschriften, maar vertelt een totaalverhaal dat reikt van schepping, zondeval, verlossing naar de herschepping. Dat is een verhaal vol lacunes en aporieën, niet te systematiseren, maar ondertussen - met een bijbelse metafoor - getuigt het van de weg die God met deze wereld, met zijn eerstelingvolk Israël en met de mensheid gaat. De diepste drive in de Bijbel is - heel kort gezegd - die van de verwachting van het Koninkrijk, van belofte naar vervulling, naar uitzien.
Op deze weg, die reikt van de eerste schepping naar de nieuwe schepping, krijgt Israël als Gods eigendom een zeer bijzondere plaats. Via de unieke concentratie op Israël zet God zijn werk aan deze wereld voort. Bij dit ene volk wil Hij wonen, in een verbond van leven dat met bloed bezegeld is (Ex. 24:8). De hele werkelijkheid van het leven komt hiermee onder hoogspanning te staan. Noblesse oblige: ‘Heilig zult Gij zijn, want Ik de Here uw God ben heilig’. Tempel en troon en legerkamp, recht en religie en politiek, geloof en ethiek en cultus: alles staat in één verband, geestelijk en materieel. Dit basale gegeven zullen we in elk geval moeten meenemen, wanneer we in het Oude Testament lezen over gestrenge straffen, pijnlijk secure reinheidswetgeving, of de krijg en de ban. In het Oude Testament wordt de boog van de verwachting gespannen, naarmate in de loop van de geschiedenis zich als het ware een wedloop tussen menselijke schuld en goddelijke genade ontwikkelt. Als het in Israël al meer vastloopt, groeit de hoop op het vrederijk, de doorbraak van Gods Koninkrijk.
En híerop sluit het Nieuwe Testament aan.‘Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld’ (Luk. 4:21). In Christus’ persoon en werk krijgt het Koninkrijk Gods definitief gestalte, maar anders dan in oudtestamentisch perspectief nog ineen lag en ook Johannes de Doper verwachtte: heil voor de rechtvaardigen, gericht voor de goddelozen. Het eerste, niet het tweede geschiedt. Het eschaton wordt heden, Gods wereld komt de onze binnen: vrede, liefde, herstel, hoop. Toch wordt het gericht voltrokken, maar dan over die Ene, in plaats van velen. Christus’ vernedering is een verhoging, die het heil van Gods Koninkrijk definitief doet doorbreken. Het is er, reeds, heden, ofschoon nog niet volmaakt en ongestoord. Nu breekt het heil door de grenzen van Israël heen: de tijd van de wereldwijde evangelieverkondiging. Het gericht over de goddelozen vindt niet plaats, nóg niet - laat ze samen opgroeien tot de oogst, zegt Jezus (Mat. 13:24-30, 36-43). Het gericht van God is nu in Christus principieel en anticiperend voltrokken. De laatste fase van de geschiedenis wordt beheerst door de spanning tussen dit reeds en nog niet van het Koninkrijk Gods. Wij leven in het heden van de lankmoedigheid Gods, de Gnadenfrist: ‘Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen’ (2 Petr. 3:9). Deze lankmoedigheid betekent voor de mens uitstel, maar geen opheffing van Gods gericht. Het is de tijd niet voor geweld en toorn, maar de tijd van de bruidegom, de tijd voor zegen en liefde. Daardoor zullen de gelovigen zich laten beheersen, want zij zijn door God verlost uit de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde (Kol. 1:13). Zij zijn burgers van een Koninkrijk in de hemelen (Filp. 3:20), en de krachten en gaven van dit Koninkrijk zullen hen beheersen.
In dit grote verband - even afgezien van cultuurhistorische veranderingen - zie ik de verschuivingen in de geweldthematiek tussen Oud en Nieuw. Het Nieuwe Testament levert in dezen geen ‘kritiek’ op het Oude, maar getuigt van voortgang en verandering in het licht van het gekomen Koninkrijk. Dat impliceert tweeërlei. Ten eerste, dat nog duidelijker dan voorheen de mens plaats zal laten aan de toorn en de vergelding aan God zal overlaten (Rom. 12:19-21). Wapengeweld is geen instrument in de realisering van de ‘heilsstaat’, het Koninkrijk dat in Christus gekomen is. Dit laat overigens onverlet dat wat de ‘rechtsstaat’ betreft, ook volgens het Nieuwe Testament God gebruik kan maken van menselijk geweld om het kwaad te beteugelen (Rom. 13:4; Joh. 19:11; 1 Petr. 2:14v.). Ten tweede impliceert dit dat het goddelijk gericht grotendeels naar de toekomst wordt verlegd, terwijl in het kruis van Christus de macht van kwaad en schuld definitief in het heden geoordeeld ís. Dit laat overigens onverlet dat ook het Nieuwe Testament wel weet heeft van incidentele oordelen van God in het heden (Hand. 5:1-11; 1 Kor. 11:30; 1 Tess. 4:6; 1 Petr. 4:17). Samenvattend: het evangelie dat Jezus verkondigt is geen ‘tegenstem’ die het Oude Testament gedeeltelijk diskwalificeert, maar geeft stem aan een nieuwe fase in Gods heilshandelen met deze wereld.
En toch…?
En toch blijft het knagen als we bij het lezen van het Oude Testament op voor ons soms onverteerbare passages stuiten. Ook als we terdege weten dat het Oude Testament zelf een enorm anti-geweld potentieel heeft. Want het lijdt geen twijfel dat het diepste Anliegen van het Oude Testament een wereld van vrede en recht is, van proton tot eschaton, waarin de mens met zijn God en zijn medemens zonder geweld en in rust leeft. En dat God daar rusteloos naar toe werkt, zoals op de eerste bladzijden van Genesis, de opmaat van wat volgen zal, al duidelijk wordt. Maar hoe is dit te rijmen met wat zich in sommige teksten aan ons voordoet als genocide en opperste wraakzucht? We kennen de beruchte passages, er wordt jaar in jaar uit ’s zondags met een grote boog zorgvuldig omheen gepreekt. Een zekere inconsequentie kan ons daarbij niet worden ontzegd. Want is er wezenlijk wel zoveel verschil tussen Gods opdracht aan Israël om de ban aan de Kanaänitische volken te voltrekken (Deut. 7), en Gods opdrachten aan Assur, de roede van zijn toorn (Jes. 10:6), aan Nebukadnezar, de hamer Gods (Jer. 51:20) en aan Cyrus, Gods gezalfde knecht (Jes. 45:1), om volkeren te tuchtigen en te vertrappen? Wat is eigenlijk het verschil tussen het gericht over Amalek (1 Sam. 15) en het gericht dat Juda in 597, 586 en 582 decimeerde? Als we struikelen over de slotbede van Psalm 137, dan ook over de profetie van Jes. 13 die dezelfde taal bezigt. En waarom zouden we wel de notie van een vernietigend eindoordeel Gods accepteren, waarin volgens nieuwtestamentisch getuigenis ook de gelovigen zullen participeren (Mat. 19:28; 1 Kor. 6:2v. ; Op. 3:21, 20:6), maar níet de mogelijkheid van een daarop anticiperend, proleptisch gericht in de tijd, zoals bij Sodom en Gomorra (Gen. 19)? Wat ik met deze vragen bedoel te zeggen is dat het ondoenlijk is slechts de bij ons zo gewraakte bijbelse passages te isoleren en alleen die als projecties van klein menselijk denken uit te rangeren.
Als wij dóórvragen naar de intentie van geweldsteksten in het Oude Testament, dan krijgen we te maken met de onpeilbaar diepe ernst van het kwaad, onrecht en hoogmoed, onderdrukking en geweld. God die het recht en de gerechtigheid liefheeft, blijft niet onbewogen bij de schending daarvan. Hij neemt de mens, die onrecht pleegt, in zijn handelen volstrekt serieus en stelt hem verantwoordelijk voor zijn daden. In deze teksten ontmoeten we een God die in zijn heilige toorn alle kwaad ontmaskert en oordeelt. Hij is licht, en in Hem is in het geheel geen duisternis. In Hem is een diepe afkeer van al wat haaks staat op de goedheid van zijn schepping. Een diep verlangen naar vrede, gerechtigheid, en vernietiging van de duisternis spreekt hieruit. Dit soort teksten opent ons oog voor wie God óók is, en wat wij mensen zijn. God is de gans Andere, die actief reëel in woord en daad handelend optreedt. Gode zij dank - want in de dagelijkse realiteit van een wereld waarin de duivel en het lot, de haat en de dood voortdurend aan zet komen, staat een God-met-schone-handen buitenspel. God is een God van ontzagwekkende heiligheid, vlammende toorn, gepassioneerde naijver, in de kracht van zijn liefde en de vastheid van zijn gerechtigheid. YHWH is God, Hij laat niet met zich spotten. Hierin ligt de troost voor de talloze berooiden en bedrogenen van onze wereldgeschiedenis. ‘Van ganser harte verlang ik naar U in de nacht, ja, uit het diepst van mijn gemoed zoek ik U; want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid’ (Jes. 26:9). Des te beter verstaan we hoe machtig diep de liefde van God is, die alles gaf om deze wereld te redden. Genade, verzoening, rechtvaardiging, nieuw leven - al die grote werkelijkheden in de Schrift krijgen hun gloed des te meer waar we zien dat God een heilige God is. En hoe de beide zijden van die oerbelijdenis van God, de Gnadenformel van Exodus 34:7v., Gods heilige toorn en Gods heilige liefde, de geschiedenis beheersen. Overigens niet in een soort evenwichtsconstructie, want tegenover een moment in zijn toorn staat een leven lang in zijn liefde (Ps. 30:6; Jes. 54:7). Gods berouw en Gods lankmoedigheid interfereren met zijn gericht, interrumperen dat zelfs. ‘Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen’ (Klaagl. 3:33).
Doorvertalen
De bijbelse verkondiging aangaande God die in zijn liefde óók kan toornen en van geweld gebruikmaken, vraagt om een eerlijke vertolking in prediking en pastoraat, en een zorgvuldige verwerking in de ethische bezinning. Daarbij zal de grote incisie in de heilsgeschiedenis door de komst en het werk van Jezus Christus, met alle gevolgen van dien voor geloof, gebed en levenspraktijk centraal staan. Ik volsta met het trekken van enkele lijnen, mij wel bewust van de grens waar een oudtestamenticus het stokje doorgeeft aan homileten, pastores en ethici.
In prediking en pastoraat zal onder de hoogspanning van het bijbelse godsbeeld elke gedachte aan billige Gnade wegvallen. Prediking is primair het uitroepen van Gods grote daden, en zijn majesteitelijke liefde voor mensen. Een liefde, waarmee niet valt te spotten. De zonde doet ertoe. Een blijvend besef van de ernst van kwaad en schuld, in het licht van Gods oordeel daarover, ontneemt de mens elk excuus. De ontmoeting met de levende God doet mensen in de Schrift soms stotteren en verstommen. Dat mag door de prediking vandaag ook rustig gebeuren. God weerstaat het kwaad. De prediking van het kruis krijgt hierdoor een diepgang die in het vlees snijdt en een eindeloos houvast geeft. Christus in onze plaats, die ons verlost van de komende toorn - dit mag de toon zetten van een vreugdevolle prediking die per definitie dieper gaat dan de bevrediging van religieuze behoeften, en daarom ook een missionaire spits heeft.
Prediking en pastoraat waarin de breedte van het bijbelse godsbeeld en de voortgang van het Koninkrijk van God serieus genomen worden, zullen bijdragen aan een gezond ethisch bewustzijn en toekomstgericht leven. Enerzijds door de ontmaskering van het kwaad en de oproep tot heiliging (cf. 1 Tess. 4:6), anderzijds door de aansporing niet het recht in eigen hand te nemen maar in Christus’ voetsporen te gaan. We hoeven niet te berusten, maar ook niet te vechten. Geweld en vergelding zijn van ons afgenomen, en in Gods hand gegeven. Daar zijn ze veilig, Híj komt erop terug en zal de dingen recht trekken. Dit is een geladen boodschap aan slachtoffers van geweld, aan de gewonden in dit leven. Maar het hier en nu is niet het een en al, Hij komt en zal de wereld richten in gerechtigheid. Maar wie Christus gelooft, komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven (Joh. 5:24). Deze wetenschap ontspant eindeloos en doet ons vrij opademen in het regiem van de liefde die vergeeft.
Een laatste punt is ten slotte in dit verband de revitalisering van de voorbede voor de overheden, niet het minst waar deze moeten overgaan tot gebruikmaking van een geweldsinstrumentarium. De christelijk ethische bezinning op het strafrecht en de toepassing van geweld mogen aansluiten bij het bijbelse gegeven van de roeping van de overheid om het kwaad te weren, desnoods met het zwaard, in dienst van Hem die het kwade haat. Het onrecht mag niet verzwegen en onweersproken blijven, en daardoor een zeker bestaansrecht ontvangen. Dit roept een wereld van vragen op, die ook onvermijdelijk zijn. Gelukkig het land, waarvan de overheid zich spiegelt aan die Koning bij wie gerechtigheid en barmhartigheid, waarheid en het verlangen naar herstel, zijn als schering en inslag, de Vorst bij wie geweld volstrekt in dienst staat van het recht en de vrede die komt.
Prof.dr. H.G.L. Peels is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn