Skip to main content

nr2 • 2007 • Hier beneden is het (nog) niet

december 2007 (22e jaargang nr. 2)

   

Hier beneden is het (nog) niet

Drs. W. Dekker

Wie de vele discussies volgt rond het thema ‘genezing op het gebed’, wordt getroffen door het feit, dat een beroep op de bijbel meestal nog niet tot dezelfde conclusies leidt. Evenals blijkt bij vele andere thema’s, of het nu gaat om het goed recht van de kinderdoop, de blijvende geldigheid van de landbelofte voor Israël of de mogelijkheid van een homofiele relatie in liefde en trouw, met een beroep op de bijbel ben je er niet. Altijd is het weer de vraag: hoe lees je de bijbel?

Zij die sterk geloven in genezing op het gebed, spreken vaak over de zogenaamde ‘streep-  theologie’ van de gereformeerde traditie. Daar bedoelen ze mee dat in de gereformeerde traditie ervan uit gegaan wordt, dat er een dikke streep is getrokken tussen de vroegchristelijke tijd en de tijd daarna. In de tijd van het Nieuwe Testament en kort daarna zou God vele wonderen en tekenen gedaan hebben, waaronder wonderlijke genezingen op het gebed. Daarna zouden deze maar weinig meer voorkomen en ook niet meer zo te verwachten zijn. Vervolgens hekelt men deze ‘streeptheologie’ door te zeggen, dat dit een willekeurige gedachtegang is. 

Hoe lezen we de bijbel?

Voor mij is het echter de vraag of het hier wel om een goede analyse gaat. Wat men de ‘streeptheologie’ noemt, is volgens mij veel meer een bepaalde manier van de bijbel lezen, die zeker niet hoeft te getuigen van willekeur. Het gaat er niet om of God door zijn Geest geen wonderen zou kunnen doen, die ook de lichamelijke genezing behelzen. Zulke wonderen hebben de eeuwen door plaatsgevonden en opmerkelijk is in ieder geval, dat telkens wanneer het evangelie voor het eerst een cultuur binnengaat, dit vaak samengaat met veel wonderen en tekenen. In die zin heeft het boek Handelingen der apostelen zich al vaak in de zendingsgeschiedenis herhaald.
Naar mijn besef gaat de discussie over iets anders. Heelheid van ziel en lichaam, totale heling van het bestaan behoort volgens het getuigenis van het Eerste en het Tweede Testament tot de verwachtingen voor de eindtijd  (Jes. 35, 65 en vele andere gedeelten en Openbaring 21). Het bijzondere in de komst van Jezus is, dat deze eindtijd dan aangebroken lijkt. Dat is ook zo en het blijkt vooral uit hét grote teken van de eindtijd - de opstanding der doden - dat nu reeds aan Jezus wordt voltrokken. Toch wordt tevens duidelijk, wanneer Hij is opgestaan, dat de laatste dingen nog niet volkomen in vervulling gaan. Wat feitelijk gebeurt is dit: de gemeente uit de volkeren wordt ingevoegd in de verwachting van Israël, die behelst dat God eens alle dingen nieuw zal maken. De volkeren worden uitgenodigd te geloven; dat is op grond van de opstanding van Christus te vertrouwen, dat allen die de God van Israël verwachten, niet beschaamd uit zullen komen.(Ps. 25:3).
Zo lees ik althans het Eerste en het Tweede Testament. Niet  het eerste als het  boek van de verwachting en het tweede als het boek van de vervulling, waarna we in de tijd die daarop volgt steeds rijkere vervullingen zullen zien totdat alles voltooid zal zijn. Dit christelijke vooruitgangsgeloof deel ik niet. Ik lees het Tweede Testament als het boek, dat mij als heiden christen betrekt in de aan Israël geschonken verwachting, dankzij de verzoening en de opstanding van Jezus Christus. Door de verzoening mag ik er ook bij horen. En door de opstanding weet ik dat de verwachting echt ergens op gebaseerd is. Jezus Christus is de totaal nieuwe mens, die ons is voorgegaan en aan wie ik eens gelijk zal zijn.

Aardse tent – hemels huis

Voor mij is christelijk leven dus leven met verwachting. Anders gezegd: geheel en al eschatologisch leven. Hier beneden is het (nog) niet. Maar hier beneden zal het wel komen, althans: ik heb daar geen goede voorstelling van.Gods uiteindelijke heil is voor deze aarde en voor ons mensen van vlees en bloed bestemd, maar tegelijk zal het veel te groot zijn om in de bestaande kaders te passen. Het heil zal meer zijn dan een vernieuwde aarde, even groot en even rond als die nu is. En ik als herschapen mens zal meer zijn dan de tengere persoon van 1.75 m. lang, die ik nu ben, maar dan onsterfelijk gemaakt. Wat ik zijn zal, hoe ik zijn zal, gaat echt mijn begrippen te boven. Er is continuïteit tussen het bestaan nu en de toekomst die in de opstanding van Jezus is aangebroken. Toch kan die opstanding zelf ons al duidelijk maken dat het om een geheel nieuw en nog niet door ons te kennen bestaan gaat. Niemand herkende Jezus na zijn opstanding zomaar en geen enkele ongelovige heeft hem gezien.
Verder zijn er vele teksten in het Nieuwe Testament, die de nadruk leggen op de discontinuïteit. Twee daarvan wil ik noemen. In de eerste plaats 1 Korintiërs 15:47, waar staat:’De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel’. De gelovigen in Korinte hebben moeite met de opstanding der doden, omdat ze veel te veel zitten op de lijn van de continuïteit. Ze weten, dat een lichaam tot stof vergaat en hoe kan dat lichaam dan weer levend worden? Paulus zegt: dat lichaam wordt ook niet meer levend. De identiteit van de gelovige wordt op een of andere wijze bewaard, omdat deze identiteit ligt in het ‘in Christus’ zijn. Maar in de opstanding krijgt hij niet een gerestaureerd oud lichaam terug. Hij ontvangt een hemels lichaam, doorgloeid van de Geest van God.(vers 44).
De tweede tekst die ik wil noemen is 2 Korintiërs 5:1, waar staat:’Want wij weten, dat indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis’. Tegenover de aardse tent staat niet een prachtig vernieuwde tent, maar een hemels huis. In het vervolg van deze perikoop schetst Paulus onze moeite om de aardse tent los te laten. Dat willen we liever niet. Wij willen liever niet ontkleed worden. Toch is dat nodig om het geheel nieuwe kleed te ontvangen, het hemelse huis. De Geest van God komt ons dan echter te hulp. De Geest geeft ons een voorsmaak van het nieuwe en doet ons zo het oude loslaten.
Vanuit deze teksten, die voor mij een grondlijn van verwachting aangeven in het Nieuwe Testament, maar ook reeds in de joodse apocalyptiek, waag ik de volgende stelling: Het kenmerk van een christen, die de Geest van Christus ontvangen heeft, is niet dat hij zo lang mogelijk aan dit aardse leven probeert vast te houden, maar dat hij, wanneer de aardse tent het gaat begeven, verlangt naar het hemelse huis. Op dit punt denk ik, dat wij allen veel moderner, dat wil zeggen binnenwereldser, geworden zijn dan we waar willen hebben. De grote aandacht voor lichamelijke genezing vandaag, ook in christelijke kring, juich ik daarom niet alleen maar toe. Ik heb er de kritische vraag bij of wij wel beseffen, dat het heil pas aan de overzijde volledig gerealiseerd wordt.
Minder gefocust zijn op lichamelijke genezing hoeft dus zeker niet alleen met de zogenaamde ‘streeptheologie’ te maken te hebben, maar kan juist diep geworteld zijn in het nieuwtestamentisch getuigenis. Moet er dan niet meer om lichamelijke genezing gebeden worden en mogen er geen genezingswonderen meer verwacht worden? Dat zeg ik niet. Maar ik schrik ervan wanneer ik merk dat men het feit, dat patiënten met ernstige tumoren niet genezen worden op het gebed, ziet als een groot probleem. We hebben levensgenade nodig zolang er een reële kans op genezing is en we hebben stervensgenade nodig, wanneer deze kans niet meer reëel is. Om tussen deze twee te onderscheiden heeft God ons onder andere ons verstand gegeven en de kennis van de medici.  

Het lijden van deze tegenwoordige wereld

Wie het een en ander leest uit de charismatische hoek wordt getroffen door de verbinding, die daar steeds gelegd wordt tussen het leven door de Geest en een bestaan waarin van veel overwinningen sprake is. Leven door de Geest is opstandingsleven en opstandingsleven betekent heel veel aardse sores niet meer hebben. Men haalt daar ook teksten bij aan, maar opnieuw komt dan de vraag naar boven: hoe lees je de bijbel?
Ik lees de bijbel in ieder geval anders. Romeinen 8 is wel een van de mooiste gedeelten in het Nieuwe Testament over het leven door de Geest. Maar juist daar wordt duidelijk, dat we dan niet heel veel aardse sores achter ons laten. Integendeel. Paulus zegt dat juist de Geest ons leert zuchten vanwege ons eigen onverloste bestaan en vanwege al het zuchten en kreunen, dat de hele schepping doortrekt (Rom. 8:18-26). Gelovigen gaan niet minder zuchten dan andere mensen, omdat ze Jezus kennen en zo blij zijn. Ze gaan juist meer zuchten. Dat zuchten heeft twee kanten. Het is niet een vrolijk gebeuren. Het is lijden, pijn voelen vanwege het onvolkomene, vanwege de vruchteloosheid, waaraan het ganse bestaan onderworpen lijkt. Juist de gelovige, die door de Geest geleid wordt, beseft dat Prediker nooit uit de bijbel geschrapt moet worden. Het zuchten heeft ook een andere kant. Het is het reikhalzend uitzien naar de verlossing, zoals het hert in Psalm 42. En daarin ook vreugde ervaren en zekerheid en af en toe een binnenpretje in de grootste smarten.
Christenen, door de Geest geleid, emanciperen zich niet tot meer doorgeleide gelovigen dan de psalmisten. De psalmisten hebben ze nooit achter zich, die hebben ze altijd nog vóór zich: Ik blijf de Here verwachten… (Ps. 130). Heel concreet betekent dit ook voor mij, dat ik zeker God dank wanneer ik hoor van iemand die op wonderlijke wijze door Hem is genezen, maar dat ik tegelijk blijf zuchten vanwege al het lijden van deze tegenwoordige wereld en des temeer blijf roepen: hoe lang nog?