logo

  • Home
  • archief
  • Zoeken
  • Abonnement
  • Geschenk-abonnement
  • Losse nummers
  • Adreswijziging
  • Contact
  • Colofon
  • foto's
  • Lezers reacties
  • Privacy
logo

  • Home
  • archief
  • algemene artikelen

nr3 • 2021 • Redactief

35e jaargang nr. 3 (januari 2021)
thema: Strenger dan God?

Jeroen Hagendijk
Redactief 

Lodewijk Asscher maakte vorige maand zijn excuses voor zijn rol als minister van Sociale Zaken en vicepremier in de kinderopvangtoeslagenaffaire. Asscher speelde geen actieve rol in de affaire, maar had als bewindspersoon op z’n minst toch op de hoogte moeten zijn van de omvang van het wanbeleid van Belastingdienst. Direct na zijn excuses begon binnen de PvdA de discussie of Asscher nog wel kon aanblijven als lijsttrekker. Op Radio 1 hoorde ik Jeroen Dijsselbloem op 22 december zijn ongenoegen hierover uiten. ‘Dat je eigenlijk niet meer verantwoordelijkheid kunt nemen, en op basis daarvan excuses kunt aanbieden, zonder dat je ook vervolgens van het toneel moet verdwijnen — dat zou een cultuur zijn waar we volgens mij erg mee op moeten passen.’

Dit nummer gaat precies over de cultuur waar Dijsselbloem op doelt. Een cultuur van koppenrollen en afrekenen. Want zo’n cultuur lijken we bereikt te hebben. Asscher was namelijk niet de enige die het veld moest ruimen. Ferd Grapperhaus ook, na zijn bruiloft. De verontwaardiging was groot: de man moest aftreden. Premier Rutte probeerde de boel nog te sussen met een burgerlijk pleidooi voor mildheid en genade. Maar Grapperhaus was hoe dan ook de zondebok. Hij schoof die rol in december gretig door naar de kerken die tijdens de harde lockdown fysiek bleven samenkomen met dertig personen: ‘Ga het maar uitleggen aan zieken en mensen in de zorg. Het is jóuw verantwoordelijkheid — en laat ik het maar gewoon zeggen: ook tegenover God.’ Gods oordeel valt blijkbaar samen met het oordeel van de minister, die deze zomer zelf nog aan de verkeerde kant van de streep stond. Dát Grapperhaus Gods oordeel nog noemt is op zichzelf genomen opmerkelijk, want bijna niemand doet dat meer. Het idee dat God oordeelt, is verdwenen. Ook in de kerk lijken we er huiverig voor om het daarover te hebben. Wat was de laatste keer dat u in een preek hoorde dat Christus u zal oordelen? Houdt de ontwikkeling van een afrekencultuur verband met het afnemende spreken over het oordeel van God? En zijn we strenger dan God? Over deze vragen gaat dit nieuwe nummer.

Dan nog even een ander bericht, mede namens redactie en bestuur. Op 24 oktober 2020 overleed Maarten Geleijnse, 73 jaar oud. Maarten was een uiterst vriendelijke en wijze man, met veel liefde voor de kerk. Hij en zijn vrouw Els leefden mee in de Pelgrimvaderskerk in Delfshaven. Maarten was iemand die zichzelf niet op de voorgrond plaatste, maar altijd en overal opdook in de kerk om zijn steentje bij te dragen. Vanaf het eerste uur was Maarten ook betrokken bij de redactie van ons blad. Hoewel geen theoloog, was hij in de redactievergaderingen met zijn hart aanwezig en voelde hij goed aan wat er speelde. Hij was collegiaal en ving veel werk op en was in zekere zin het lijntje naar de drukker in Berkel en Rodenrijs. Samen met Piet de Jong nam Maarten tien jaar lang de eindredactie op zich. Meestal tussen twaalf en twee uur ’s nachts noteerden zij de correcties met pen en heel vaak bracht hij de kopij diezelfde nacht nog naar drukker. Piet de Jong schreef eerder eens: ‘Erg professioneel was het allemaal niet. Het was vooral een vriendengroep met een tijdschrift.’ Maarten zal worden gemist.

J.J. Hagendijk is predikant van de Hervormde Gemeente Willige Langerak en eindredacteur van Kontekstueel. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Afdrukken E-mail

nr3 • 2021 • Inhoudsopgave

35e jaargang nr. 3 (januari 2021)
thema: Strenger dan God?

Inhoudsopgave

Redactief                                                                
Jeroen Hagendijk

God gaat zijn ongekende gang                                          
Rechters 14
Roelof de Wit

Wie mij oordeelt is de Heere                                            
Willem Maarten Dekker

Schapen en bokken                                                                        
Wessel ten Boom

God die oordeelt, God van hoop                                                                                  
Over Gods strenge oordelen in het Oude en ook Nieuwe Testament
Willem Jan Dekker

De volmaakte toekomst als onleefbare tragedie                                               
Over schuldbesef en tragiek in hedendaagse romans
Tjerk de Reus

De vergeving van God sluit strengere straffen niet uit                  
Interview met Jan van Gelderop, justitiepredikant
Wim Dekker en Desiree Prins-van den Bosch

SGP’ers onder de populisten                                                                         
Laatst geboekt
Piet de Jong

Hoe christelijk zijn we?                                                                                                       
Kroniek
Gerard den Hertog

Afdrukken E-mail

nr2 • 2020 • Ik geloof in de kerkdienst

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Ilonka Terlouw
Ik geloof in de kerkdienst
Over het gemis van God als je niet voor kunt gaan

Na weken gesloten te zijn, opende onze gemeente in juni 2020 op de zondagochtenden de deuren voor ‘Momenten van bezinning & ontmoeting’. Elk halfuur was er gelegenheid om een meditatief moment in de kerkzaal bij te wonen, om daarna in de hal een kopje koffie te drinken en elkaar op anderhalve meter afstand te ontmoeten. Van de gemeenteleden die van de gelegenheid gebruikmaakten, hoorde ik voornamelijk één ding: ‘De mensen; wat heb ik díe gemist!’
Ik heb ze ook gemist. Tegelijk merkte ik bij mijzelf dat die uitspraak niet de volledige lading dekte. Want ook God heb ik gemist. Toen de diensten wegvielen en ik niet meer kon voorgaan, heb ik dat ervaren als een groot gebrek. Ik miste de mensen, ja, maar ik miste God ook.

In deze bijdrage wil ik deze uitspraak en dit gemis toelichten. Daartoe zal ik als eerste iets vertellen over hoe ik als predikant de coronamaanden ervaren heb, de tijd waarin dit gemis van God voelbaar werd.[1] Vervolgens stel ik de vraag waar dit gemis vandaan komt en bespreek ik de unieke, toegevoegde waarde van de kerkdienst voor het geleefde geloof. Ik hanteer daarbij een praktisch-theologisch perspectief, waarbij ik het deelnemen aan (inclusief voorgaan in) de kerkdienst benader als een geloofspraktijk met vormende kracht. Ik zoom tenslotte in op de plek die deze geloofspraktijk inneemt in mijn dagelijks leven.

Predikant in coronatijd
De coronamaanden van voorjaar 2020 laten zich in mijn ervaring met drie kernwoorden karakteriseren: teleurstellend, ingrijpend en vereenzamend. Reeds voor de eerste maatregelen op 12 maart werden afgekondigd, begon de teleurstelling. De gemeentereis naar Israël die 29 maart zou plaatsvinden, moest net voor biddag geannuleerd worden. Enkele dagen later werden alle kerkdiensten geannuleerd. Het werd een ingrijpende tijd, eerst omdat mijn man en kinderen (een peuter en een kleuter) thuis kwamen te zitten, maar later vooral omdat mijn moeder, na enkele weken van intensieve mantelzorg, overleed. Ik voelde me eenzaam in alles wat over me heen kwam, zowel in persoonlijk opzicht als op professioneel vlak. Ik voelde me opgesloten in de twintig vierkante meters van mijn werkkamer thuis, die ik in coronatijd ook nog eens met drie anderen moest delen. Vanuit de kerkenraad kwam aanvankelijk niet veel actie of energie. De kerkenraadsleden hadden door de coronacrisis genoeg andere zaken aan hun hoofd die de aandacht opslokten. Binnen de gebaande paden loopt het in onze gemeente altijd soepel, maar nu die vaste structuren wegvielen voelde iedereen zich onthand. Niemand wist wat er precies van hem of haar werd verwacht. Bij veel gemeenteleden proefde ik een soort van gelatenheid, hoewel het moeilijk was om op afstand te peilen wat hen echt bezighield.

Geregeld lees ik dat deze coronamaanden voor velen ook een tijd voor gebed en bezinning vormden.[2] Persoonlijk heb ik daar niets van gemerkt. Geen ruimte voor bezinning, reflectie of gebed voor mij, maar aanpoten en overuren draaien met mama-roepende kinderen aan mijn bureau. Ik vond het een ware woestijntijd. Gelukkig waren er oases: de online vieringen bijvoorbeeld, die wij met een klein groepje gemeenteleden met tussenpozen van telkens enkele weken hebben gemaakt. Gelukkig ook zette de coronacrisis een beweging van digitalisering en modernisering in gang, in onze gemeente en in vele anderen. Het werd hoog tijd dat de kerk zich de moderne media eigen maakte. Maar ik miste de kerkdiensten, het voorgaan op de zondagmorgen en – zo realiseerde ik me later – ik miste daarin al meer God.

De vormende kerkdienst
Er is iets onherleidbaars aan de samenkomst van de gemeente op zondagmorgen dat niet teruggebracht kan worden tot de mensen die op zondagochtend samenkomen. Bijbels-theologisch komt dat onder andere tot uitdrukking in de uitspraak van Jezus: ‘Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden’ (Matteüs 18:20). Het valt niet mee om deze ontmoeting met Christus op zondagmorgen in praktisch-theologische inzichten te vatten of ontleden. F.G. Immink duidde het een aantal jaar geleden aan met de woorden van Gerrit Achterberg: ‘Het heilige gebeurt’.[3] Dat duidt op activiteit van Godswege, op de aanwezigheid van Christus die de mens in hart, ziel, verstand en kracht beroert. Het impliceert ook dat het ‘heilige gebeuren’ van de kerkdienst iets doet met hen die dat gebeuren vormgeven. Wat wij doen in de kerkdienst, doet iets met ons. Het doet iets met mij als predikant. In de kerkdienst ‘gebeurt het heilige’ ook aan mij als predikant.

Een auteur die vanuit een gecombineerd cultuurfilosofisch en praktisch-theologisch perspectief deze kracht van de kerkdienst inzichtelijk tracht te maken, is James K.A. Smith.[4] In zijn recente boek Je bent wat je lief is analyseert hij de kerkdienst als liturgie, een ‘term voor die rituelen die geladen zijn met een fundamenteel Verhaal over wie we zijn en waarom we hier zijn.’ (61) De kerkelijke liturgie vormt een ‘verbeeldingscentrale’ waar onze ‘liefde en verlangens worden gevoed’ met het evangelie en georiënteerd raken op God en zijn koninkrijk. (13, 39) Een belangrijk punt in zijn betoog is dat het deelnemen aan de kerkdienst (en evenzo het deelnemen aan concurrerende, seculiere liturgieën) bovenal ‘affectief en esthetisch’ werkt, niet louter cognitief. Liturgieën waarin we onszelf onderdompelen of waarin we worden ondergedompeld, krijgen op den duur vat op ons binnenste. (60) Vanuit deze benadering en het mensbeeld dat hieraan ten grondslag ligt, hoeft het niet te verbazen dat er een diepgaand gevoel van gemis van God ontstaat als deze vormende kracht ons binnenste niet langer kan raken. De mens is een verlangend wezen, niet enkel een denkend wezen. Aldus miste ik God, terwijl ik met mijn verstand heus wist dat Gods nabijheid in Christus een belofte is die over het uur van de kerkdienst heen reikt.

Het alternatief dat mij werd aangeboden, de concurrerende liturgie die mijn binnenste voor zich trachtte te winnen, was de coronaliturgie waarbij de anderhalve meterpraktijk bepalend was (en is). Het is een liturgie die geladen is met het evangelie van ieder mens zijn eigen eilandje van anderhalve meter lang en breed. Dagelijkse oefening en training werden mij van hogerhand opgelegd. Net als de kerkelijke liturgie deed en doet deze praktijk iets met mij en raakte het mijn hele wezen. (51) Het resulteerde in een sterk urgentiebesef betreffende het hervatten van de kerkdienst, een urgentiebesef waarin ik me vervolgens geregeld eenzaam voelde.

Het voorgaan als geloofspraktijk
Om de impact van het ontbreken van kerkdiensten op mij als voorganger beter te begrijpen, is het belangrijk om te beseffen dat dit gemeenschappelijke ritueel mijn persoonlijk geloofsleven in sterke mate bepaalt en tegelijk een belangrijke fysieke en zintuigelijke dynamiek kent. Het deelnemen aan de eredienst als voorganger is een geloofspraktijk die verder strekt dan het betreffende uur op de zondagochtend. Het bepaalt mijn week en neemt daarbij mijn hele wezen, ziel en lichaam, met huid en haar, in beslag. ‘De krachtigste liturgieën,’ zegt Smith terecht, ‘zijn afgestemd op onze lichamelijkheid; ze spreken onze zintuigen aan, ze kruipen onder onze huid. De weg naar ons hart loopt via het lichaam, zou je kunnen zeggen.’ (60) In het persoonlijke geloofsleven geldt dit evenzo.

Het ‘voorgaan in de eredienst’ vormt voor mij een wekelijkse routine die doordrongen is van dergelijke ‘lichamelijkheid.’ Het omvat de pijn in mijn rug en schouderbladen na een dag stevig kauwen op de exegese van een Bijbeltekst. Het omvat de nachtrust die verstoord wordt door malende gedachtes die zoeken naar orde en een preekstructuur. Zaterdagavond leg ik mij anders te ruste dan de overige avonden. Ook het opstaan op zondagmorgen is anders. Mijn geest is gericht op de dienst die ik leiden moet. Aldus stap ik onder de douche met net iets meer alertheid in mijn lijf en leden dan gewoonlijk. Ik föhn mijn haar daarna zorgvuldiger dan anders. Ik besteed tijd aan mijn make-up, iets waar ik doordeweeks de moeite niet voor neem. Als ik mijn panty voorzichtig aantrek en vervolgens het mantelpakje dat de hele week in de kast heeft gewacht tot de zondag weer aanbrak, dan is de kerkgang voor mij al volop aan de gang. Het voorgaan in de eredienst neemt mijn lijf letterlijk in beslag.

Als ik vervolgens in de auto stap, controleer ik nogmaals of ik mijn mapje met preek wel bij me heb. De stemming in de hal van de kerk is hartelijk maar ook nog ingetogen, verwachtingsvol. Alle zintuigen doen mee bij het betreden van de kerkzaal. Ik voel een lichte spanning in me als ik de ruimte met zijn eigen geluiden en geroezemoes over me heen laat komen. Het verstommen van het geroezemoes en het geluid van mijn hakken die over de grond tikken zijn eigen aan het moment dat ik naar voren loop. Dan volgt de stilte die over mij en de gemeente komt als ik achter de tafel ga staan. Het is één van de weinige momenten in de week dat ik me bewust ben van mijn eigen ademen, als tenslotte die woorden weerklinken: ‘Onze hulp…’.

Al deze concrete acties en ervaringen maken onderdeel uit van het eigenlijke voorgaan in de zondagse eredienst. Ze maken dat dit voorgaan is verweven met mijn leven van week tot week, bijna van dag tot dag. Voor veel gelovigen is de zondagse kerkgang een goede gewoonte. Zo is voor mij het voorgaan op zondagochtend een goede, krachtige gewoonte waarin ik het geloof beoefen en afgestemd raak op het Verhaal van het evangelie, van God, van zijn sjalom. Bewust en onbewust word ik bepaald bij wat ertoe doet en wie ik mag zijn: geroepen om God te dienen en zijn mensen. Zo treedt God mij tegemoet, van week tot week, en neem ik deel aan dat ‘heilige gebeuren’ waarin God mij tenslotte ontmoet. Als de gewoonte van het voorgaan wegvalt, valt het geloof niet direct weg. Het verliest wel aan kracht.

Zijn er alternatieven?
De afgelopen maanden heeft de kerk haar best gedaan om het gat dat ontstond door het wegvallen van de kerkdiensten te vullen. Ook in mijn gemeente organiseerde ik ‘online diensten’, telkens met tussenpozen van enkele weken. Het waren, zoals gezegd, oases voor mij en voor veel gemeenteleden. Kan deze online gestalte zich echter meten aan de fysieke? Kan zij haar vervangen? Dat zou een miskenning zijn van het karakter van de eredienst, van het geloof dat erdoor gevormd wordt en van wie wij als mensen zijn. In online vieringen mag ik de boodschap weliswaar uitdragen, maar van gemeenschappelijk participeren in een tastbaar, liturgisch gebeuren is nauwelijks sprake. Het ‘heilige gebeuren’ dat ons aller harten en zielen grijpt, boet in aan kracht of blijft zelfs geheel achterwege. Evenzo is het mij veel te veilig om ieder voor zich in z’n eigen huiskamertje brood en wijn tot zich te laten nemen in plaats van met die ander aan tafel te schuiven. Gods genade voor ieder mens en de naastenliefde waartoe wij geroepen zijn, verworden eenvoudig tot mentale concepten in plaats van geleefde realiteiten.

Wat mij betreft vormt dat geen pleidooi tegen online vieringen. Eerder een oproep om bewuste keuzes te maken in de opzet van online vieringen. Hoe maken we er – zoveel mogelijk en zolang nodig – een materiële en gemeenschappelijke praktijk van? Een volwaardige vervanging zal het echter nooit worden. Het samenkomen in kleine groepen om de online vieringen te volgen, vind ik theologisch gezien een prachtig alternatief. De praktijk is helaas vaak weerbarstiger: Hoe vaak zijn het niet vriendengroepjes, die samenkomen voor een gezellig koffie-uurtje of fungeren als persoonlijk supportgroepje? Dat zijn allemaal waardevolle dimensies van samen kerk-zijn, maar geen vervanging van de eredienst.

Het gemis van de kerkdienst is niet eenvoudig te ondervangen, alle mooie initiatieven ten spijt. We zullen het met het gemis moeten uithouden. Ik betwijfel echter of dat het grootste probleem is. Het teloorgaan van het verlangen naar de levendige gemeenschap met onze Heer en elkaar is dat des te meer. Dat roept bij mij de vraag op welke praktijken dat verlangen zouden kunnen cultiveren en activeren. De gebrekkigheid van online vieringen deed bij mij in ieder geval precies dat: het verlangen in mij brandend houden naar de echte samenkomst. Zou het, met oog op het koesteren van dat verlangen, ook niet lonen om te investeren in gezamenlijke gewoontes met het gezin of huishouden waartoe je behoort? Als gemeenschappelijke praktijken zo krachtig en vormend zijn voor het geloof als Smith uiteenzet, dan liggen hier kansen. Het voorkomt enerzijds dat het geleefde geloof aan het zijden draadje van persoonlijke discipline en individuele toewijding hangt. Anderzijds kan het gezin de christelijke gemeente niet vervangen maar als afgeleide daarvan ons verlangen wel richten op die gemeenschap in en met de Heer.

Conclusie: geloven in de kerkdienst
Hoewel de insteek van dit artikel persoonlijk is, roept de theorievorming van Smith de vraag op naar de bredere geldigheid hiervan. Zouden we als kerk er niet meer oog voor moeten hebben hoe niet enkel de verbondenheid met elkaar lijdt onder de coronacrisis, maar ook de verbondenheid met God? Te vaak heb ik de afgelopen weken gehoord: ‘Ja, maar kerk-zijn is toch méér dan de viering op zondag?’ Of: ‘Jammer dat we niet meer naar de kerk kunnen, maar mijn geloof valt niet samen met de kerkgang op zondagmorgen.’ Daar ben ik het allemaal mee eens. Echter, wat ik ook maar al te vaak hoor of daarin proef is: ‘Eigenlijk heb ik de kerk ook helemaal niet nodig om te kunnen geloven.’ Daar kan ik daar geen ‘amen’ op zeggen. Laten we alsjeblieft de kracht van ons individuele geestelijke leven niet overschatten en de waarde van de kerkdienst niet onderschatten. Coronatijd heeft me dus toch nog iets opgeleverd: ik geloof in de kerkdienst.

Dr. I. Terlouw is predikant van Prot. Gem. Tollebeek. Ze promoveerde in 2015 op een praktisch-theologisch onderzoek naar de ‘persoonlijke relatie met Jezus’ van evangelisch-protestanten. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Zie: www.pkn-tollebeek.nl; www.ilonkaterlouw.com.
[2] E.g. Herman van Rompuy, Hilde Kieboom, Gerard de Korte e.v.a., De kerk in tijden van corona. Diagnose-dilemma-duurzame toekomst, Baarn 2020, pp. 17, 42.
[3]F.G. (Gerrit) Immink, Het heilige gebeurt. Praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst, Zoetermeer 2011.
[4] James K.A. Smith, Je bent wat je lief is. De spirituele kracht van gewoontes, vert. Kees de Wildt, Utrecht 2019.

Voor het bestellen van dit nummer, klik hier
Voor een abonnement op Kontekstueel, klik hier

 

Afdrukken E-mail

nr2 • 2020 • Geloofsopvoeding zonder de kerk

35e jaargang nr. 2 (november 2020)
thema: Huisgodsdienst in tijden van corona

Elsbeth Visser – Vogel

Geloofsopvoeding zonder de kerk

Toen me gevraagd werd een artikel te schrijven over huisgodsdienst, werd ik meteen enthousiast. Maar nadat ik ‘ja’ had gezegd, twijfelde ik of ik wel de juiste persoon hiervoor ben. Huisgodsdienst – ik ben niet bepaald een schoolvoorbeeld. Dus bedenk bij het lezen van dit artikel: de werkelijkheid is soms (of vaak) wat weerbarstiger…

Als ik om me heen kijk, zie ik dat corona grote invloed (gehad) heeft op het kerkelijk leven en religieuze ervaringen van mensen en kinderen. De periode waarin thuisonderwijs gecombineerd moest worden met een baan, kostte zoveel energie en tijd dat huisgodsdienst er makkelijk onder ging lijden. De invloed werd extra merkbaar toen de kerken dichtgingen. Waar sommigen zondag aan zondag de diensten vanuit huis bleven beluisteren, kwam dit bij anderen onder druk te staan. Vooral gezinnen (vaak met jonge kinderen) ontdekten dat dit niet of nauwelijks te doen was. Als je niet aanwezig bent in de heilige ruimte van de kerk, voelt het alsof je naar een schouwspel kijkt. Het ervaren van heiligheid en rust is zo ongeveer onmogelijk als je met jonge kinderen aan de tafel een dienst beluistert en bekijkt. Er worden ondertussen bekers omgegooid, er wordt geruzied, gelachen, om stiften gevraagd, er wordt aandacht opgeëist door een peuter, geklierd door pubers. Door de ‘intelligente lockdown’ ontbrak de ontmoeting met andere gelovigen en werd de kerk tot een tweedimensionaal iets: een schermpje waar je met elkaar naar kijkt. De structuur en regelmaat van de zondagse bijeenkomsten verwaterden. Waarom precies op dezelfde tijd luisteren, als je ook wat later kunt luisteren? Confronterend en veelzeggend om te zien dat bij veel diensten de kerk wordt ‘uitgeschakeld’ ver voor het einde van de dienst.

De kerken zijn nu weer (voor een beperkt aantal mensen) open. Jongeren kunnen vaak weer naar catechisatie en clubs, kinderen zelfs weer naar de crèche. Maar de dreiging hangt in de lucht: stel dat we weer terug moeten naar de situatie van gesloten scholen en kerken. Wat vraagt dit van opvoeders?
Ouders zijn van groot belang voor de geloofsopvoeding van kinderen. Als school en kerk tijdelijk wegvallen, wordt dat extra duidelijk. Ouders zullen hun verantwoordelijkheid moeten nemen en hier prioriteit aan geven. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat wij en onze kinderen geestelijk niet opdrogen? Welke bronnen kunnen we aanboren om kerk-zijn vol te houden, om geestelijk gevoed te blijven worden?

Heilig moment
De kerk is een plek waar je tot rust kunt komen. De stille, heilige ruimte kan ervoor zorgen dat de ziel geopend wordt om iets te ontvangen van God. Thuis zo’n moment creëren is veel ingewikkelder. Het kan helpen om hiervoor bepaalde rituelen te gebruiken. Voordat moslims tot God naderen, volgt men een vast ritueel. Men reinigt zich van alle grote en kleine onzuiverheden door zich te wassen (handen, mond, neus, gezicht, armen, oren, nek en voeten). Een ritueel kan helpen om de ziel te richten op God. Kinderen moeten zien dat er iets speciaals gaat gebeuren. Dit kan onderstreept worden met bijvoorbeeld het aansteken van een kaars die alleen voor deze gelegenheden gebruikt wordt. Laat iedereen kijken en steek de kaars in stilte aan. Het heilige en stille moment is pas voorbij als de kaars uitgeblazen is.

Stilte en eerbied
We denken vaak dat jonge kinderen alleen behoefte hebben aan drukte en bezig zijn. Maar ook zij kunnen stilte en rust als zeer weldadig ervaren. Kinderen moet geleerd worden om stil te zijn. Niet stil zijn omdat het moet, maar omdat je iets kunt ervaren in de stilte. Bij kleine kinderen hoeft het alleen nog maar te gaan om openheid, fijngevoeligheid, bewust worden van de zintuigen. Met kleine kinderen kunnen oefeningen gedaan worden als: ‘We zullen nu heel stil zijn. Wat hoor je? Wat voel je?’ Later kunnen kinderen leren iets tegen zichzelf te zeggen en nog later tegen God.
Opvoeders moeten wellicht zelf ook meer momenten van stilte creëren. Elk moment moet effectief gebruikt worden en de lege momenten worden vaak opgevuld met drukte, lawaai of bezigheid. Als we zelf niet af en toe de weldadigheid ervaren van stilte, hoe kunnen we dat de kinderen dan aanleren?

Zingen
Zingen is van groot belang in de geloofsopvoeding. Door liederen onthouden kinderen veel over het geloof, leren ze geloofstaal en wordt hen toekomstperspectief geboden. Het citaat ‘Qui bene cantat bis orat’ wordt toegeschreven aan Augustinus en betekent: wie goed zingt, bidt dubbel. Zingen is niet per definitie dubbel bidden, maar er moet goed gezongen worden. Laten we liederen aanleren met goede teksten, die het waard zijn een leven lang onthouden te worden. Liedjes die langskomen in online kinderdiensten zijn wat mij betreft vaak van lage kwaliteit. Ook voor kinderliedjes moeten we streng zijn op de kwaliteit en schoonheid. Het heeft de voorkeur dat er samen gezongen wordt, het liefst met muziekinstrumenten. Het is te begrijpen dat sommige ouders liever een liedje via Youtube aanzetten, maar het heeft niet mijn voorkeur. Het nadeel van het meezingen met Youtube is dat het beeld vaak afleidend is, er vaak reclames voorbijkomen en het zingen is vrijblijvend, omdat niemand het merkt of je wel of niet meezingt. Goed zingen maakt verbinding tussen mensen, maar ook tussen verleden, heden en (Gods) toekomst.

Feest
De zondag was vroeger bij ons thuis een feestdag. Er was alle tijd voor ontmoeting en het doen van spelletjes. Er werd uitgebreid ontbeten met croissants uit de oven. Er was altijd taart en ijs als toetje. En ik had ‘zondagse kleren’: extra mooi en van extra kwaliteit. Ook bij de kerkelijke feesten als kerst en Pasen kreeg je nieuwe kleren of werd je in ieder geval zo mooi mogelijk aangekleed. Van veel mensen hoor ik dat de zondagse diensten in corona-tijd in ochtendjas, onesie of pyjama worden meebeleefd. Dit lijkt mij niet echt bijdragen aan een feestgevoel. Bij een feest hoort feestelijke kleding, ontmoeting, zingen en wellicht een dansje. Ter Horst schrijft: ‘Op de eerste dag van elke week is er – als het goed is – wel altijd een klein feestje. Wat bescheidener van opzet; de geschenken kunnen bijvoorbeeld worden vervangen door extra vriendelijk voor elkaar te zijn (…) – maar het móét een feest zijn. (…) Elke zondag moet er een oase-tje gespeeld worden, want het gaan dan om sabbath en paasmorgen tegelijk; schepping en herschepping. Het is zonde om daaraan voorbij te gaan, zonder dat opvoeders en kinderen samen, door de kracht van een feestelijk zondag-ritueel, hun richtingsbesef vernieuwen.’[1]

Relatie
Kerk-zijn en gemeente-zijn gaan verder dan de zondagse eredienst of het horen van het Woord. De gemeente is een groep mensen van vlees en bloed, die door God aan elkaar gegeven zijn. Daarbij is ontmoeting en relatie cruciaal. De gemeente heeft het zwaar te verduren als er alleen aandacht is voor de zondagse eredienst. Ontmoeting met andere gelovigen is van groot belang. Dit geldt ook voor kinderen. Laat kinderen andere gelovigen ontmoeten; ga met andere mensen naar het bos, blijf mensen thuis (in kleine groepen) uitnodigen.
Uit het onderzoek van Ruth Perrin (2020) kwam naar voren dat millennials (geboren tussen 1986 en 1995) zoeken naar ‘familie’ in de kerk, omdat hun eigen familie vaak verder weg woont. Vaders en moeders, broers en zussen in het geloof; diepe vriendschappen door de generaties heen. De kerk en ouders zullen hun creativiteit moeten blijven aanboren om wegen te vinden om de gemeenschap der heiligen corona-proof vorm te geven. Voor jongeren is dit helemaal van groot belang. Voor hen is de peergroup van levensbelang. Jongeren moeten anderen ontmoeten.

Een aantal jaar geleden is een onderzoek gedaan in Amerika onder jongeren uit verschillende religieuze tradities in Amerika (Layton et al., 2011). De onderzoekers beschrijven dat jongeren zich met name verbinden aan religieuze tradities en rituelen, aan God, aan een denominatie, aan leden van de geloofsgemeenschap, ouders, de Heilige Schrift en religieuze leiders. Interessant was dat de onderzoekers ontdekten dat al deze bouwstenen iets relationeels in zich hebben. De bouwstenen van de religieuze identiteit van de jongeren worden bij elkaar gehouden door stevig cement: relatie. Een joods meisje vertelt bijvoorbeeld dat de joodse feesten belangrijk zijn voor haar. Bij doorvragen blijkt dat het niet alleen om de joodse feesten op zich gaat, maar dat het haar met name gaat om het relationele aspect van de feesten: het sámen feestvieren, het bij elkaar komen, de gezelligheid, het contact met familie en vrienden op de feesten. In tijden van corona staat deze relatie erg onder druk. Kerk en ouders moeten er alles aan doen dat jongeren elkaar kunnen blijven ontmoeten en dat er relaties opgebouwd kunnen worden tussen hen en anderen binnen de gemeenschap.

Urgentie
In de geloofsopvoeding moet er veel meer gebeuren dan overdracht van kennis en het inleiden in betekenissen. Kinderen moeten iets ervaren, iets beleven aan de aanwezigheid van God. Ter Horst noemt dit het ‘Gouden Moment’. Deze gouden momenten moeten benut worden, thuis en in de kerk. Als ouder moet je ontzettend alert zijn of zich een gouden moment voordoet. De kerk moet niet tevreden zijn met het overbrengen van kennis en eventueel wat extra aandacht voor de kinderen. Kinderen moeten ervaren, beleven, met alle zintuigen. Tijdens een kerkdienst of een gouden moment thuis moet de tijd stilstaan voor de kinderen. Dat dit van levensbelang is, laat het volgende citaat zien: Kinderen ‘hebben nog de behoefte om met zinnen, Ik en hart iets te beleven aan de aanwezigheid van De Heilige. Als dat een aantal keren niet gebeurt en ze zitten zich maar wat te vervelen, dan vormen ze om hun hart een eeltlaag, een dressaat dat hen belet er ooit in een kerkdienst nog echt helemaal bij te komen. Dat is niet omdat ze zondig zijn, maar omdat ze verpest zijn.’ (128) Het gevaar dat er een eeltlaag ontstaat bij het luisteren naar online diensten is heel goed voorstelbaar. Laten we kinderen en jongeren niet verpesten en er alles aan doen dat gouden momenten gezocht en benut worden.
Door corona kunnen we erg gericht zijn op het hier en nu. Het nieuws gaat al maanden over bijna niets anders dan corona en vooral over de maatregelen die getroffen worden of zouden moeten worden en over wie iets te verwijten valt. Als we niet opletten zijn we alleen maar bezig met het hier en nu. Kinderen moeten juist toekomstperspectief en richtingsbesef bijgebracht worden. We zijn ergens naar op weg, en wel naar Jeruzalem. De ‘goede tijd’ ligt niet achter ons, maar ligt voor ons. Dat is nog eens een adembenemend perspectief!

Dr. E. Visser-Vogel is docent-onderzoeker aan de CHE. Ze promoveerde in 2015 op een onderzoek naar de religieuze identiteitsontwikkeling van christen- en moslimjongeren in Nederland. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] Wim ter Horst, Wijs me de weg. Mogelijkheden voor een christelijke opvoeding in een post-christelijke samenleving (Kampen: Kok, 2013), 60.

Voor het bestellen van dit nummer, klik hier
Voor een abonnement op Kontekstueel, klik hier

 

 

Afdrukken E-mail

nr5 • 2020 • Eenheid als dieper liggende waarheid

34e jaargang nr. 5 (mei 2020)
thema: de Geest delen

Geert van Meijeren
Eenheid als dieper liggende waarheid
Johannes 17:21 ‘Laat hen allen één zijn…’

Moet je het wel over spirituele oecumene hebben?[1] Het coronavirus woedt in de wereld en ook in ons land. Je bent wellicht ziek, je hebt een overlijden meegemaakt. Er is bezorgdheid en angst. Er wordt ontzettend hard gewerkt in de ziekenzorg en door de betrokken overheidsinstanties. We zitten veelal binnen en dat kan erg eenzaam zijn of juist veel te druk. Je inkomen is niet vanzelfsprekend. Moet je het wel over spirituele oecumene hebben?

Het thema van deze Kontekstueel, lijkt een voetnoot bij een grote crisis. Maar het opvallende is dat hoewel spirituele oecumene een voetnoot is bij deze crisis, je die oecumene wel ziet gebeuren en deze zich op een of andere manier zelf agendeert.
De overheid heeft ons als burgers de opdracht gegeven social distancing in acht te nemen. We moeten zoveel mogelijk afstand houden, ook in de kerk. Contact kan eigenlijk alleen maar op afstand plaatsvinden via telefoon of andere digitale opties. Ook de kerkdienst is dat lot beschoren zo goed en zo kwaad als dat gaat. Afstand, dat is een van de woorden van deze crisis. Johannes 17 spreekt echter over eenheid en dus diepe verbondenheid. Dat lijken woorden die qua gevoelen diametraal tegenover deze tijd staan.
Maar wat zo lijkt, blijkt vaak gelaagder, complexer en subtieler. Want tegen de achtergrond van afstand houden, zien we ineens ook overal een gevoel van verbondenheid ontstaan. Symbolisch daarvoor klonk You'll never walk alone, op alle radiostations. We klappen voor de zorg. Talloze lokale en landelijke initiatieven schieten als paddenstoelen uit de grond om verbondenheid met elkaar te tonen. Mensen willen boodschappen voor elkaar doen, ze bellen naar elkaar, ze zien vooralsnog extra naar elkaar om. En dat is in de kerk net zo. Hoewel het behelpen is, doen we ons best om elkaar als het kan en met alle beperkingen vast te houden en verbondenheid te tonen.

Eenheid
In deze crisis, tegen de achtergrond van afstand houden ontstaat toch verbondenheid. Niet in de laatste plaats ook over kerkmuren heen. Kerkmuren die afstand betekenen, lijken in deze crisis ineens verdraaid vloeibaar. Ik denk aan de nationale dag van gebed, het klokken luiden elke woensdag, het gezamenlijk bidden van het Onzevader op initiatief van Paus Franciscus. En een paar dagen later heb ik als protestant met ontroering naar diezelfde Paus gekeken, naar zijn meditatie over de storm op het meer en het daaropvolgende speciale urbi et orbi.
Het gebeurt voor onze ogen. Ik herken het in mezelf; spirituele oecumene. Herkenning en verbondenheid. Is het niet zo dat in deze crisis eens te meer blijkt dat eenheid niet zozeer een heuristisch begrip is, iets wat we nog zouden moeten vinden, maar een dieper liggende waarheid? Wij zijn één.
Vandaag zien we bij tijd en wijle een dieper liggende waarheid gebeuren, de Vader en de Zoon zijn één, daarom kunnen wij niet anders dan één zijn. Jezus bidt in Johannes 17: laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn (vers 21).
Dit gebed van Jezus bestaat uit meerdere gebedsintenties. Aan het einde gaat het uitdrukkelijk ook over hen die tot geloof komen door de verkondiging van de discipelen (vers. 20). Jezus richt zich tot een grotere cirkel dan de discipelen alleen, namelijk ook tot hen die door hun getuigenis zullen geloven. Jezus heeft zijn discipelen Gods woord gegeven, en in de wereld gezonden zoals hijzelf gezonden is (vers.18). En nu is ‘hun’ woord dat zij spreken in die wereld het medium dat geloof wekt in een steeds grotere kring door de tijd heen. Jezus bidt: laat die grote kring – wij – één zijn.
Een eenheid die bovendien gekoppeld wordt aan de eenheid van de Vader en de Zoon (vers 21). Hoe moet je dat verstaan? Dat woord eenheid in God, in de gemeenschap van gelovigen, weerklinkt alle kanten op in het evangelie zelf, maar ook door heel de Schrift en in navolging van de Schrift in de dogmatiek. Iets dat met het evangelie van Johannes vaak het geval is. Het is voor nu denk ik vruchtbaar om niet te hoog op te stijgen, maar dichterbij de woorden zelf te blijven. Waaruit bestaat de eenheid van de Vader en de Zoon? Uit liefde (vers 23). De eenheid is de liefde.

Liefde
Jezus maakt de Vader bekend in de reddende liefde tot het einde die Hij toont aan zijn vrienden (Joh. 13:1). Deze liefde tot het einde is ‘het is volbracht’ aan het kruis. In en door dit liefhebben is Jezus verheerlijkt, en de Vader verheerlijkt in hem (Joh. 17:1), zo zijn zij één. En nu worden zijn vrienden en allen die hun getuigenis geloven ‘in’ die eenheid (vers 21), ‘in’ die liefde getrokken, en in Joh. 17 meegenomen en genodigd door Jezus in gebed. Want de liefde aan het kruis is voor hen en de wereld.
Dat ‘in’ roept op wat Jezus zegt over de wijnstok en de ranken: blijf in Mij (Joh. 15:4). Hoe kun je dat ‘in’ nu denken en invoelbaar maken? Eugene Peterson vertaalt op zijn vrije en prachtige wijze in Johannes 15: Make yourselves at home in my love.[2] En in Johannes 17: So they might be one heart and mind with us. Het gaat om thuisraken in de liefde van God in Christus, één van hart en geest raken met de liefde van God in Christus.
‘Thuis’ in de liefde en dus in de eenheid van de Vader en de Zoon vinden gelovigen elkaar in die liefde en vinden daar dan ook eenheid. Daarin kan de wereld de missie van Christus herkennen die gezonden is door de Vader om lief te hebben tot het einde.
Bij het speciale urbi et orbi door Paus Franciscus, voelde ik herkenning en verbondenheid. Natuurlijk is het voor mij als protestant ergens bevreemdend om het sacrament zegenend opgeheven te zien worden, en ook valt daar genoeg over te spreken. Maar daarachter en daaronder herkende ik een thuis, een één van hart en geest in Christus. Volgens mij is dat spirituele oecumene bij uitstek, volgens mij is dat de waarheid van Johannes 17. Dat je hart een thuis herkent met die ander in Gods liefde in Christus voor ons, de liefde tot Hem en dan ineens ook tot elkaar. En die herkenning moeten wij omarmen met vreugde, omdat Jezus erom bidt en het een geschenk is van de Vader.
Barth schrijft over deze verzen: ‘Die Sache (man lese Joh. 17:21-23 Wort für Wort!) fordert nach wie vor unter allen Umständen: unam ecclesiam. Und wenn die Geschichte dem widerspricht, so spricht sie doch nur von der Wirklichkeit, nicht aber die Wahrheit.[3] Barth onderscheidt tussen werkelijkheid en waarheid. De werkelijkheid staat vol van kerkmuren en is getekend door afstand, de dieper liggende waarheid is echter anders.
In de afgelopen tijd hebben wij op momenten waargenomen dat de werkelijkheid zich neigde naar de waarheid. En is het niet onze roeping om een poging te doen in de waarheid te leven?[4]

G.J. van Meijeren is predikant van de Hervormde Gemeente ’s-Gravenland. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

[1] In deze meditatie is gebruikt gemaakt van o.a. Francis Moloney, Love in the Gospel of John: An Exegetical, Theological, and Literary Study, Baker Academic 2013.
[2] In zijn vrije vertaling The Message.
[3] Karl Barth, KD IV/1, p.756.
[4] Naar Vaclav Havel.

 

 

Afdrukken E-mail

Meer artikelen...

  • nr5 • 2020 • Gereformeerden en de oecumene
  • nr5 • 2020 • Leven uit de Geest
  • nr5 • 2020 • Samen aan de tafel van Christus
  • nr5 • 2020 • Spirituele oecumene gericht op het Lam Gods

Twitter

  • @Kontekstueel

    Onlangs noemde minister Grapperhaus Gods oordeel en dat is op zichzelf genomen opmerkelijk, want bijna niemand doet dat meer. Wat was de laatste keer dat u in een preek hoorde dat Christus u zal oordelen? Het januarinummer van Kontekstueel heeft als thema: Strenger dan God?

    Bekijk Tweet

  • @Kontekstueel

    Het nummer over 'Gender en transgenders' is uitverkocht. Het is als PDF-nummer nu te downloaden via de website.

    Bekijk Tweet

  • @Kontekstueel

    Een nieuw nummer over Gender en transgenders. Verschijnt eind januari. Martin den Heyer over :Genderdysforie als theologisch ‘probleem’

    Bekijk Tweet

  • @Kontekstueel

    Het nummer over de dorpskerk: 'Kan er uit Nazaret iets goeds komen?' (jaargang 33-4; maart 2019) is op de website geplaatst, en dus voor iedereen te lezen.

    Bekijk Tweet

  • @Kontekstueel
  • @Kontekstueel
  • @Kontekstueel
  • @Kontekstueel
  • Home
  • archief
  • Zoeken
  • Abonnement
  • Geschenk-abonnement
  • Losse nummers
  • Adreswijziging
  • Contact
  • Colofon
  • foto's
  • Lezers reacties
  • Privacy